ECLI:NL:RBZWB:2024:4163

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
413610
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raadsonderzoek naar zorgregeling en wijziging kinderalimentatie in een complexe gezinszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J.M. Veth, verzocht om vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage van € 276,= per maand, met ingang van 19 april 2023. De man, die niet op de zitting verscheen en wiens advocaat zich had onttrokken, verzocht om wijziging van de zorg- en contactregeling. De rechtbank constateerde dat er al lange tijd geen contact was tussen de man en de minderjarige, en dat de man niet in staat leek om een rol te spelen in de opvoeding van het kind. De rechtbank besloot een raadsonderzoek te starten om de situatie beter in kaart te brengen, met het oog op het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming, die uiterlijk op 12 november 2024 moet worden ingediend. De rechtbank heeft de onderhoudsbijdrage voorlopig vastgesteld op € 276,= per maand, met ingang van 15 augustus 2023, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De zaak is complex door de psychische problemen van de man en de communicatieproblemen tussen de ouders, die de ontwikkeling van de minderjarige beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/413610 FA RK 23-4179
Datum uitspraak: 14 juni 2024
beschikking over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1], gemeente Gilze en Rijen,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. C.J.M. Veth,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Elias (onttrokken).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 7 september 2024 ontvangen verzoekschrift van de vrouw met bijlagen;
- het op 13 november 2023 ontvangen verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de man met bijlage;
- de brief met bijlagen van mr. Veth van 14 mei 2024;
- de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 juni 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 28 mei 2024. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft mr. Elias zich onttrokken als advocaat van de man. De man is zelf niet verschenen op de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1
Op grond van de stellingen en de overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben van [datum 1] 2017 tot [datum 2] 2022 een geregistreerd partnerschap gehad;
- tijdens dit geregistreerde partnerschap hebben partijen samen het volgende, nu nog minderjarige kind, gekregen: [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019 (hierna: [minderjarige]);
- partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige];
- bij beschikking van 15 juni 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken;
- volgens het aan voormelde beschikking gehechte ouderschapsplan bedraagt de behoefte van [minderjarige] in 2022 € 506,= per maand en moet de man € 140,= per maand aan de vrouw betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige];
- geïndexeerd naar heden bedraagt deze onderhoudsbijdrage € 154,=;
- partijen hebben op 19 april 2023 een gewijzigd ouderschapsplan opgesteld (hierna: het gewijzigde ouderschapsplan)
- volgens het gewijzigde ouderschapsplan geldt tussen partijen (kortweg) de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken:
  • [minderjarige] verblijft in de oneven week van vrijdag tot dinsdag bij de man;
  • [minderjarige] wordt op vrijdag om 18:00 uur opgehaald door de man bij de opvang;
  • zodra [minderjarige] in [woonplaats 1] verblijft of op school zit is de vrouw verantwoordelijk om [minderjarige] op vrijdagavond om 18:00 uur naar vader te brengen;
  • De man brengt [minderjarige] op dinsdagochtend naar de opvang, de vrouw of naar school;
  • voor de extra kilometers die de man door de verhuizing van de vrouw naar [woonplaats 1] moet maken voor het halen/brengen van [minderjarige] ontvangt de man een compensatie van € 23,76 per maand, die verrekend wordt met de kinderalimentatie;
  • [minderjarige] verblijft de helft van de vakanties bij de man en de andere helft bij de vrouw.
- in het gewijzigde ouderschapsplan hebben partijen daarnaast afgesproken de kinderalimentatie opnieuw te laten berekenen door een externe partij.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, samengevat, vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] van € 276,= per maand met ingang van 19 april 2023, althans 15 augustus 2023. De rechtbank begrijpt dit verzoek zo dat de vrouw hiermee een wijziging verzoekt van de onderhoudsbijdrage als bedoeld in het (oorspronkelijke) ouderschapsplan.
3.2
De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt zelfstandig (kortweg) wijziging van de zorg- en contactregeling in die zin dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact eenmaal in de twee weken van vrijdag 18:00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt, tot maandagmorgen 7:30 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw afzet.
3.3
Hierna beoordeelt de rechtbank de verzoeken van partijen. Daarbij gaat zij waar nodig in op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

Grondslag verzoek zorgregeling
4.1
De man verzoekt de tussen partijen in het gewijzigde ouderschapsplan overeengekomen zorg- en contactregeling te wijzigen.
4.2
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de ouders of een van hen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank voorleggen. De rechtbank neemt dan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Volgens lid 4 van artikel 1:253a BW is artikel 1:377 e BW van overeenkomstige toepassing. Dit artikel bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling of een door de ouders onderling getroffen zorgregeling kan wijzigen als de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.3
De rechtbank begrijpt het verzoek van de man dat hij de in het gewijzigde ouderschapsplan afgesproken weekendregeling wil wijzigen van eens in de twee weken van vrijdag 18:00 uur tot
dinsdagochtend naar eens in de twee weken van vrijdag 18:00 uur tot
maandagochtend 7:30 uur, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de man brengt en de man [minderjarige] op maandagmorgen bij naar de moeder brengt.
4.4
Aan zijn verzoek legt de man ten grondslag dat [minderjarige] niet langer in [woonplaats 2] naar de opvang gaat en de vrouw haar werkrooster zo heeft aangepast dat [minderjarige] op maandag en dinsdag ook niet meer naar de opvang hoeft. Omdat de werkgever van de man er niet mee instemt dat hij [minderjarige] eenmaal in de twee weken zowel op maandag als dinsdag naar school brengt, is de huidige regeling volgens de man niet goed werkbaar en vanwege vele wisselmomenten op de maandag en dinsdag niet in het belang van [minderjarige] .
4.5
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.6
De rechtbank stelt vast dat er op dit moment grote onzekerheid bestaat over de vraag of, hoe en in welke mate de man op dit moment een rol kan spelen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Op de mondelinge behandeling, waarbij de man als gezegd niet is verschenen, gaf de vrouw aan dat er al acht maanden geen contact is tussen [minderjarige] en de man en dat de man niet goed in staat is tot contact met [minderjarige]. Uit de overgelegde stukken volgt dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de man. In haar brief van 5 oktober 2023 doet Veilig Thuis verslag van een zorgmelding na een incident tussen de man en zijn vader in augustus 2023. In deze brief uit Veilig Thuis onder meer als zorg dat de man uit emotie handelt als het minder goed met hem gaat en hij daarbij het belang van [minderjarige] uit het oog kan verliezen. In hun recente brief van 4 april 2024 schrijven de GZ-psycholoog en orthopedagoog van het Centrum Jeugd en Gezin (hierna kortweg: het CJG) dat de man momenteel intensieve behandeling ondergaat bij GGZ Breburg.
4.7
Tegelijkertijd zijn er ook zorgen over hoe de ouders van [minderjarige] met elkaar communiceren én over de ontwikkeling van [minderjarige] zelf. Zo benoemt Veilig Thuis in haar brief als grootste zorg dat de ouders van [minderjarige] conflicten blijven houden met [minderjarige] als inzet. Uit de brief van het CJG volgt dat [minderjarige] in juni 2023 voor breed psychologisch onderzoek is verwezen naar GGZ Breburg. In deze brief merkt het CJG op dat de veranderingen en spanningen na de relatiebreuk tussen de ouders van invloed lijken te zijn op de ontwikkeling van [minderjarige]. Het CJG stelt een behandeltraject voor via In Verbinding of Sterk Huis dat gericht is op ouder-kind / systeemfactoren. Daarbij moet volgens het CJG het belang van [minderjarige] centraal staan en onderzocht worden wat er voor [minderjarige] nodig is om zo min mogelijk worsteling te voelen als het gaat om zijn loyaliteit naar zijn vader en zijn moeder.
4.8
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd een raadsonderzoek te starten om de situatie rond de man en [minderjarige] meer in beeld te brengen. De rechtbank is het eens met dit advies van de Raad. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [minderjarige] op dit moment nog maar vier jaar oud is. Zoals de Raad tijdens de mondelinge behandeling voren bracht, breekt in zijn leven een cruciale fase aan om het beeld van zijn vader vast te houden en vervreemding te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van [minderjarige] om de huidige situatie, waarin er helemaal geen contact is tussen [minderjarige] en de man, op zijn beloop te laten. De rechtbank is van oordeel dat onderzocht moet worden of en in welke vorm onbelast contact tussen [minderjarige] en de man op een zo kort mogelijke termijn hersteld kan worden en welke hulpverlening daar eventueel bij nodig is. De rechtbank heeft daar op dit moment namelijk onvoldoende informatie over. Zo weet de rechtbank niet hoe het met de man gaat en hoe zijn behandeling bij GGZ Breburg verloopt. Evenmin weet de rechtbank of het door het CJG voorgestelde behandeltraject in gang wordt gezet.
4.9
Kortom, de rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te kunnen geven op het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling. De rechtbank verzoekt de Raad daarom een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Welke vorm van contact met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- In hoeverre komt een wijziging van de zorgregeling door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor contact tussen de minderjarige en de man en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
4.1
In afwachting van de rapportage van de raad zal de rechtbank de behandeling van en de beslissing op het verzoek van de man tot wijziging van de zorgregeling
pro formaaanhouden tot
12 november 2024. Gezien het feit dat [minderjarige] nu al lange tijd geen contact heeft met zijn vader verzoekt de rechtbank de raad het onderzoek zo spoedig mogelijk te starten en zijn rapport in elk geval tijdig vóór de pro forma datum (12 november 2024) aan de rechtbank en de advocaten van partijen toe te zenden.
Grondslag verzoek wijziging kinderalimentatie
Vermeerdering verzoek
4.11
Tijdens de mondeling behandeling heeft de advocaat van de vrouw het verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] mondeling vermeerderd en verzocht de onderhoudsbijdrage nader vast te stellen op € 321,= per maand in plaats van € 276,= per maand. De rechtbank heeft deze vermeerdering van het verzoek buiten toepassing gelaten. De rechtbank legt (nogmaals) uit waarom.
4.12
Zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, is de verzoeker in een verzoekschriftprocedure bevoegd het verzoek schriftelijk te veranderen of te vermeerderen (artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv). Bij een verandering of vermeerdering van het verzoek is artikel 130 Rv van toepassing. Dat artikel bepaalt onder meer dat de rechter een verandering of vermeerdering van verzoek ambtshalve buiten toepassing kan laten als deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde.
4.13
De rechtbank is van oordeel dat de vermeerdering van het verzoek in dit geval in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De vermeerdering werd gedaan in afwezigheid van de man, die niet op de mondeling behandeling is verschenen. Omdat de advocaat van de man zich daags voor de mondelinge behandeling heeft onttrokken, werd de man tijdens de mondelinge behandeling ook niet vertegenwoordigd. De man heeft op de mondelinge behandeling dus niet op de vermeerdering van het verzoek kunnen reageren en zonder advocaat kan hij ook geen nadere proceshandelingen verrichten. Daarbij baseert de vrouw haar vermeerdering op berekeningen die haar advocaat bij brief van 14 mei 2024, dus twee weken vóór de mondelinge behandeling, aan de rechtbank heeft toegestuurd. Het is dus niet zo dat deze vermeerdering voortkomt uit nieuwe gegevens waarmee de vrouw pas kort voor de zitting bekend is geraakt. De vrouw had haar verzoek ook bij brief van haar advocaat van 14 mei 2024 eenvoudig schriftelijk kunnen wijzigen. In plaats daarvan heeft de vrouw, althans haar advocaat, gewacht tot de mondelinge behandeling waarbij de man dus niet is verschenen. Daardoor heeft de man met de vermeerdering van het verzoek geen rekening kunnen houden.
4.14
Om deze redenen heeft de rechtbank de vermeerdering van het verzoek buiten toepassing gelaten. Dat betekent dat de rechtbank zal beslissen op het oorspronkelijke verzoek van de vrouw.
Wijziging van omstandigheden
4.15
Tussen partijen staat vast dat sinds de ondertekening van het oorspronkelijke ouderschapsplan de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de overeengekomen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Er heeft zich dus een wijziging van omstandigheden voorgedaan, die een onderzoek naar de behoefte van [minderjarige] aan een bijdrage en naar de huidige financiële draagkracht van de onderhoudsplichtigen noodzakelijk maakt. Daarna zal blijken of deze wijziging als rechtens relevant is aan te merken.
4.16
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.17
De rechtbank zal de wijziging van de nu geldende onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige] laten ingaan op 15 augustus 2023. Bij brief van 14 augustus 2023 heeft de advocaat van de vrouw namelijk berekeningen gestuurd met het oog op de wijziging van de bijdrage en de man de uitgenodigd om hier buiten de rechter om overeenstemming over te bereiken. Vanaf 15 augustus 2023 kon de man dus in ieder geval rekening houden met de verzochte wijziging van de bijdrage.
Behoefte
4.18
Tussen partijen staat vast dat de geïndexeerde behoefte van [minderjarige] in 2023 € 523,= per maand bedraagt. Gelet op de hiervoor genoemde ingangsdatum, gaat de rechtbank van deze behoefte uit.
Draagkracht man
4.19
De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat de draagkracht van de man € 517,= bedraagt. Beide partijen gaat hier in hun draagkrachtberekeningen namelijk van uit, zodat ook dit tussen partijen vaststaat.
Draagkracht vrouw
4.2
Voor de draagkracht van de vrouw sluit de rechtbank aan bij de eigen draagkrachtberekening van de vrouw die haar advocaat bij brief van 14 mei 2024 heeft overgelegd. Deze berekening is namelijk gebaseerd op de overgelegde jaaropgave van de vrouw over 2023 en komt de rechtbank dus accuraat voor. De man heeft deze berekening ook niet betwist. Uit haar draagkrachtberekening volgt dat de draagkracht van de vrouw zowel over 2023 als 2024 € 305,= per maand bedraagt.
Draagkrachtvergelijking
4.21
De verdeling van de kosten van de [minderjarige] over de man en de vrouw berekent de rechtbank vervolgens volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige], oftewel:
  • het aandeel van de man bedraagt: € 517 / € 822 x € 523 = € 329,=
  • het aandeel van de vrouw bedraagt: € 305 / € 822 x € 523 = € 194,=
Zorgkorting en reiskosten
4.22
Uit de berekeningen van partijen blijkt dat de man rekening houdt met een zorgkorting van 25% op de door hem verschuldigde onderhoudsbijdrage, terwijl de vrouw uitgaat van een zorgkorting van 5%.
4.23
De rechtbank zal een zorgkorting van 5% toepassen. Uit overwegingen 4.5-4.10 volgt dat de tussen partijen afgesproken zorgregeling niet wordt nageleefd en de man al lange tijd geen contact heeft met [minderjarige]. Hoewel van gedeelde zorg momenteel dus geen sprake is, heeft de man in beginsel wel het recht en tegenover [minderjarige] ook de verplichting om voor [minderjarige] te zorgen en contact met hem te hebben. In lijn met de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie hanteert de rechtbank daarom een minimale zorgkorting van 5% van de behoefte van [minderjarige], wat neerkomt op € 26,= per maand.
4.24
Anders dan de man heeft aangevoerd, ziet de rechtbank echter geen reden om rekening te houden met reiskosten van de man in verband met het brengen en/of ophalen van [minderjarige]. Immers heeft de man op dit moment geen contact met [minderjarige] en maakt hij dus ook geen kosten voor het brengen en/of ophalen van [minderjarige].
Conclusie
4.25
Na aftrek van de zorgkorting zou de man in 2023 voor een bedrag van € 303,= per maand in de kosten van [minderjarige] moeten bijdragen. Hieruit volgt dat sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die tot aanpassing van de onderhoudsbijdrage leidt.
4.26
Het verzoek van de vrouw is (als gezegd) echter beperkt tot een onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] van € 276,= per maand (zie overwegingen 4.11-4.14). Uit artikel 23 Rv volgt dat de rechtbank niet meer kan toewijzen dan is verzocht. Daarom zal de rechtbank de door de man te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 15 augustus 2023 nader vaststellen op € 276,= per maand.

5.De beslissing

De rechtbank
draagt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, op een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven onder 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming dit rapport vóór
pro forma datum 12 november 2024bij de rechtbank in te dienen en gelijktijdig een afschrift daarvan te verstrekken aan (de advocaten van) partijen;
stelt (de advocaten van) partijen vervolgens in de gelegenheid om binnen twee weken te reageren op het rapport en advies van de raad en daarbij het door hen gewenste verdere verloop van deze procedure kenbaar te maken;
wijzigt voormelde beschikking en het daaraan gehechte ouderschapsplan als volgt:
bepaalt dat de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, [minderjarige], geboren te [woonplaats 2] op [geboortedag] 2019, met ingang van 15 augustus 2023 nader wordt vastgesteld op € 276,= (tweehonderdzesenzeventig euro) per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de verdere behandeling van deze zaak aan tot
pro forma datum 12 november 2024;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Vlieger, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Mandemakers, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.