ECLI:NL:RBZWB:2024:418

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/02/416423 / JE RK 23-2098
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 januari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd worden en dat de huidige situatie bij de moeder onacceptabel is. De moeder heeft in het verleden onvoldoende zorg geboden en is niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2024. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek zal doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de minderjarigen de nodige zorg en ondersteuning kunnen blijven ontvangen, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarigen zich kunnen focussen op hun eigen ontwikkeling en welzijn, zonder de verantwoordelijkheid voor hun moeder op zich te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/416423 / JE RK 23-2098
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [plaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 28 november 2023 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 november 2023;
- de brief van de GI van 11 januari 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 11 januari 2024 en met als bijlage het evaluatieverslag van [zorgbedrijf] van 8 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024. Daarbij was aanwezig een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De vader en de moeder zijn, hoewel behoorlijk en tijdig opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft daar gebruik van gemaakt door hierover een telefonisch gesprek met de kinderrechter te voeren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De vertegenwoordigster van de GI heeft daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 20 januari 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 20 januari 2024.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 juli 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Die machtiging is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 20 januari 2024.
2.4.
Op grond van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige 1] bij Juvent ( [locatie] ) en [minderjarige 2] bij [zorgbedrijf] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het best goed met hem gaat. Hoewel hij het steeds vervelender vindt om bij [locatie] te moeten wonen, is daar wel altijd iemand in de buurt om hem te helpen als het wat minder met hem gaat. [minderjarige 1] vertelt dat hij voorheen van donderdag tot en met zondag bij de vader verbleef. Dat is op dit moment niet mogelijk omdat de vader vier dagen per week in Stichting Emergis is voor zijn eigen therapie en de zorg voor [minderjarige 1] op de overige dagen daardoor even niet kan dragen. Het is nog onduidelijk wanneer de therapie van de vader kan worden afgerond. [minderjarige 1] ziet zijn vader en zijn moeder nu om de twee weken een paar uur. Dat vindt hij fijn en dat gaat ook goed. [minderjarige 1] legt uit dat het contact met zijn moeder nu beter verloopt dan eerst. Hij merkt dat zijn moeder er steeds beter uit gaat zien, zich normaal gedraagt en bijna niet meer drinkt. Voor de komende tijd wil [minderjarige 1] nog wel even bij [locatie] blijven en goed zijn best blijven doen, maar zijn geduld begint wel op te raken. Er is al gesproken over de mogelijkheid van een voorziening voor begeleid wonen als vervolgplek, maar daar is nog geen datum voor en [minderjarige 1] moet zich nu eerst focussen op andere dingen. [minderjarige 1] benoemt tot slot dat hij binnenkort weer naar het [mbo] moet. Dat vindt hij spannend.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en de machtiging tot uithuisplaatsing is nog steeds noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de thuissituatie bij de moeder ernstig ondervoed en verwaarloosd geweest en werden daar voortdurend geconfronteerd met het dagelijkse alcoholgebruik van de moeder, waardoor zij de zorgtaken van de moeder overnamen en niet toekwamen aan hun eigen ontwikkelingstaken. Er was in de thuissituatie daarnaast een gebrek aan hygiëne, geen rust, ritme en regelmaat en de minderjarigen werden niet gestimuleerd om naar school te gaan of hulpverlening te accepteren. Het gaat nu een stuk beter gaat met de minderjarigen en zij kunnen steeds meer profiteren van de hulpverlening. Er wordt gezien dat zij beiden erg veel in hun mars hebben. De moeder heeft zich het afgelopen jaar daarentegen onvoldoende ingezet om inzicht te geven in en te werken aan haar persoonlijke problematiek of om de situatie van de minderjarigen te verbeteren. Daarnaast verleent de moeder regelmatig geen toestemming voor onder andere inschrijvingen of het verrichten van onderzoek voor de minderjarigen. Een terug-thuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder is daarom uitgesloten. De Raad gaat op korte termijn ook onderzoek doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. [minderjarige 2] staat daar volledig achter; hij vindt het erg vervelend om steeds op de toestemming van de moeder te moeten wachten en zit erg goed op zijn plek bij [zorgbedrijf] . [minderjarige 1] klaagt vaak over het wonen bij [locatie] , maar hij wil ook niet naar een andere plek of bij zijn broer gaan wonen. Zowel [minderjarige 1] als de vader willen graag dat [minderjarige 1] bij de vader gaat wonen. Dat is op dit moment echter niet mogelijk vanwege de intensieve EMDR-therapie van de vader en [minderjarige 1] moet daar ook niet op blijven wachten. Hij moet zich op zichzelf gaan focussen. [minderjarige 1] houdt zich ten koste van zichzelf echter nog erg veel bezig met zijn broertje en zijn ouders. Hij wil er graag voor zorgen dat het beter met hen gaat en daardoor komt hij niet goed toe aan zijn eigen ontwikkelingstaken. Dat gaat hij oppakken met de psycholoog. Een overstap naar een meer zelfstandige woonvorm is om die reden thans ook nog lastig voor [minderjarige 1] .

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden verlengd voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2024 en tot 20 januari 2025. De kinderrechter legt hierna uit waarom hij deze beslissing neemt.
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat er nog steeds onverminderd sprake is van een ernstige ontwikkelings- en opvoedingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben een belast verleden en kampen allebei met kind-eigenproblematiek. Daar komt bij dat de vader vanuit zijn eigen problematiek op dit moment geen bijdrage in de opvoeding kan geven. Dat is voor beide jongens moeilijk, ook al kan er voor de keuze van de vader om nu eerst zijn eigen problemen aan te pakken slechts begrip worden opgebracht.
De situatie van de moeder en de zorgen over haar mentale toestand en alcoholgebruik zijn de afgelopen jaren, ondanks de hulp die de moeder in het gedwongen kader is aangereikt, voor zover bekend onveranderd gebleven. De moeder moet het zich aantrekken dat zij er met haar gedrag en opstelling voor zorgt dat de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen in stand wordt gehouden. De kinderrechter vindt het daarnaast zorgelijk dat de moeder regelmatig niet meewerkt aan het verlenen van toestemming voor bijvoorbeeld bezoeken aan de huisarts en tandarts van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] of het verrichten van onderzoek voor de minderjarigen. Het is de kinderrechter dan ook gebleken dat de moeder niet in staat is om de ontwikkelingsbedreiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelfstandig weg te nemen. Daarom blijft het noodzakelijk dat de regie in het gedwongen kader wordt voorgezet. De kinderrechter sluit zich gelet op het voorgaande aan bij de in het verzoekschrift geformuleerde doelen van de ondertoezichtstelling. Hij acht het bovendien in het belang van de minderjarigen dat de Raad onderzoek gaat doen naar een gezagsbeëindigende maatregel.
5.3.
De kinderrechter is verder van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing van beide minderjarigen wordt verlengd. De kinderrechter is, mede gelet op het voorgaande, met de GI van oordeel dat de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen veilige en stabiele opvoedomgeving (meer) kan bieden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] lopen bij een terug-thuisplaatsing bij de moeder een onaanvaardbaar risico op het ontbreken van adequate (zelf)zorg, hygiëne en basiszorg (zoals huisarts en tandarts) en ook schoolverzuim. De kinderrechter maakt zich daarnaast ernstig zorgen dat zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onvoldoende toekomen aan hun eigen ontwikkeling als zij de verantwoordelijkheid voor het welbevinden van hun moeder weer op zich nemen. De kinderrechter begrijpt tegelijkertijd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds meer gewend raken aan hun woonaccommodaties bij [locatie] en [zorgbedrijf] en daar de juiste zorg, veiligheid en structuur aangeboden krijgen. Hij is dan ook verheugd om te zien dat de situatie van beide minderjarigen als gevolg daarvan al zichtbaar is verbeterd en [minderjarige 2] goed op zijn plek lijkt te zitten. Gelet daarop vindt de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen dat hun plaatsingen bij [locatie] en [zorgbedrijf] voorlopig worden voortgezet. Daarbij overweegt de kinderrechter ook dat een plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader op dit moment en voor een nog onduidelijke periode niet tot de mogelijkheden behoort gelet op het EMDR-traject van de vader. In dat kader wenst de kinderrechter op te merken dat hij het [minderjarige 1] van harte gunt dat hij zich minder gaat bezighouden met het welzijn van zijn andere drie gezinsleden en zich vanaf nu echt gaat focussen op zichzelf en zijn eigen perspectief.
5.4.
Tot slot merkt de kinderrechter nog op dat een volgend verlengingsverzoek gelet op de looptijd van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing vergezeld moet worden van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming zoals bepaald in artikel 1:265j, derde lid, van het BW.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2024 en tot 20 januari 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar, met ingang van 20 januari 2024 en tot 20 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 25 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.