RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/02/382377 / FA RK 21-706
Datum uitspraak: 14 juni 2024
Nadere beschikking over gezag en omgang
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
voorheen advocaat: mr. A.J.M. Vélu, thans mr. W.R. Arema te Rotterdam.
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1 Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de laatstelijk in deze zaak gegeven beschikking van 9 augustus 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- het e-mailbericht van verdeelloket [plaats] van 17 januari 2023, betreffende een aanhoudingsverzoek;
- De UHA-rapportage van 23 maart 2023, ingekomen bij de griffie op 2 mei 2023;
- de brief van de Raad van 2 mei 2023, ingekomen bij de griffie op 3 mei 2023, betreffende een ontvangstbevestiging negatieve UHA-rapportage;
- de brief van de Raad van 5 juni 2023, ingekomen bij de griffie op 6 juni 2023, betreffende de melding dat er aanvullend onderzoek en een beschermingsonderzoek wordt verricht;
- het raadsrapport van 28 juli 2023, ingekomen bij de griffie op 1 augustus 2023;
- het F9-formulier van 18 augustus 2023 van mr. Ben Ahmed;
- het F9-formulier van 18 augustus 2023 van mr. Vélu;
- het F9-formulier van 4 september 2023 van mr. Ben Ahmed;
- de brief van de Raad van 9 oktober 2023, ingekomen bij de griffie op 10 oktober 2023;
- de brief van de Raad van 29 december 2023, ingekomen bij de rechtbank op 2 januari 2024, betreffende een uitstelverzoek;
- het F2-formulier van 7 februari 2024 van mr. Arema;
- de brief van de Raad van 22 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 23 februari 2024;
- het raadsrapport van 5 april 2024, ingekomen bij de griffie op 9 april 2024.
1.2 Op 30 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van de resterende verzoeken voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de man, mr. B.H. van der Zwan, waarnemend advocaat voor mr. Ben Ahmed;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een medewerkster namens de Raad.
1.3 Hoewel daartoe correct opgeroepen is de man niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zijn advocaat ligt toe dat de man niet naar de rechtbank kon komen. Hij heeft een nieuwe baan, zit nog in zijn proefverlof en kon geen vrij krijgen. De rechtbank besluit daarop, met instemming van de aanwezigen, de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de man.
1.4 Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat mr. Van der Zwan telefonisch deelneemt aan de mondelinge behandeling, nu zij vanwege autopech niet tijdig bij de rechtbank kon komen. De overige aanwezigen hebben geen bezwaar tegen deze manier van horen.
1.5 Gelet op de nauwe samenhang tussen de resterende verzoeken in deze zaak en het verzoek van de Raad in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking beslist.
2.De feiten
2.1Laatstelijk, bij de in deze zaak gegeven beschikking van 9 augustus 2022 heeft de rechtbank de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, aan de man toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige] . Het verzoek van de man met betrekking tot de geslachtsnaam is afgewezen. Tevens heeft de rechtbank partijen en [minderjarige] voor een (jeugd)hulptraject verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West en de Raad voorwaardelijk verzocht een onderzoek in te stellen naar de in rechtsoverweging 2.20 van die beschikking gestelde vragen. De verzoeken van de man ten aanzien van het gezag en de omgangsregeling zijn aangehouden.
2.2De rechtbank heeft kennisgenomen van de UHA-rapportage van 23 maart 2023 waaruit, kort samengevat, volgt dat het partijen in eerste instantie is gelukt om afspraken te maken over begeleide omgangsmomenten, maar dat de vrouw hierin vaak gemotiveerd moest worden. Tijdens de begeleide omgangsmomenten is gezien dat [minderjarige] onbelast contact kan hebben met zijn beide ouders. Er zijn geen contra’s gezien om de omgangen zelfstandig plaats te laten vinden. Op 8 december 2022 heeft er echter voor het laatst omgang plaatsgevonden tussen de man en [minderjarige] . [minderjarige] was te laat terug van de omgang met de man, terwijl de vrouw geen contact met hem kon krijgen. De vrouw heeft [minderjarige] uit de armen van de man gerukt toen zij arriveerden. Er is een zorg dat op termijn ouderverstoting zal plaatsvinden. De vrouw is geadviseerd om individuele hulpverlening aan te gaan om los te komen van het verleden, zodat partijen op ouderniveau met elkaar kunnen gaan communiceren.
2.3Bij brief van 5 juni 2023 bericht de Raad de rechtbank dat zij start met een aanvullend onderzoek, tevens een beschermingsonderzoek.
2.4De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het raadsrapport van 28 juli 2023. Zakelijk weergegeven, concludeert de Raad dat er zorgen bestaan over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , als gevolg van de situatie tussen partijen en het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en de man. Op 8 december 2022 heeft er een incident plaatsgevonden na onbegeleide omgang. Na 15 december 2022 is er geen contact meer mogelijk met de man vanuit hulpverlening. Er is geen verklaring voor de onbereikbaarheid van de man. De Raad ziet dat de vrouw het moeilijk vindt om haar wantrouwen richting de man te verwerken. De Raad maakt zich zorgen dat [minderjarige] geen eigen beeld kan vormen over zijn vader en geen band met hem kan opbouwen en de vrouw feedback en zorgen van professionals onvoldoende serieus neemt. Hulpverlening komt moeizaam van de grond. Bij de kinderopvang zijn er grote zorgen ontstaan over het gedrag van [minderjarige] . De Raad concludeert dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. De Raad adviseert het verzoek van de man ten aanzien van het gezag af te wijzen en geen omgangsregeling vast te stellen.
2.5In reactie op het raadsrapport bericht de vrouw dat zij zich kan vinden in de adviezen, de man daarentegen niet. De man is bezweken onder de langdurige procedure. Hij is opgenomen voor psychische problematiek.
2.6Bij brief van 9 oktober 2023 bericht de Raad de rechtbank dat zij heeft overwogen opnieuw met de man in gesprek te gaan. De Raad verzoekt de man om contact op te nemen.
2.7Op 29 december 2023 verzoekt de Raad om uitstel, omdat bekend is geworden dat de man gedetineerd zit, maar nader onderzoek noodzakelijk is.
2.8De rechtbank heeft vervolgens kennisgenomen van het raadsrapport van 8 april 2024. Hieruit volgt, zakelijk weergegeven, dat de Raad aanleiding ziet om het onderzoek uit te breiden naar een beschermingsonderzoek. De man is veroordeeld en heeft gedetineerd gezeten omdat hij opzettelijk heeft gepoogd een politieagent zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermaals op hem in te rijden. Het bewezen verklaarde feit kon niet aan de man worden toegerekend omdat er sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. De man is ontslagen van alle rechtsvervolging. Er wordt geen zorgmachtiging opgelegd.
Ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] is er meer duidelijkheid gekomen. Hij en de vrouw zijn verwezen naar [kinderpsycholoog] , dit naar aanleiding van gedragsproblemen in sociale contacten. [minderjarige] kon explosief gedrag laten zien, zelfbepalend gedrag vertonen en heeft moeite met het reguleren van emoties. [kinderpsycholoog] is bezig met het in kaart brengen van de hulpvraag, de systemische invloeden en mogelijke invloeden vanuit ouder-kind relaties en sociaal-emotioneel welbevinden.
Er zijn nieuwe zorgen over het functioneren van de man. Hij is eerder onbereikbaar geweest omdat hij in een psychose en gedetineerd is geraakt. Voor de reden waarom de man in een psychose is geraakt, is nader onderzoek nodig. De Raad blijft zich zorgen maken over de houding van de vrouw richting de man en diens mogelijke rol in het leven van [minderjarige] . De Raad ziet bij partijen gezamenlijk weinig mogelijkheden om de zorgen over het ontbrekende contact tussen de man en [minderjarige] op te lossen. De Raad acht een ondertoezichtstelling nodig voor de duur van een jaar. De Raad adviseert verder het gezag over [minderjarige] niet te wijzigen van eenhoofdig naar gezamenlijk gezag, waarbij de Raad opmerkt dat de man de erkenning van [minderjarige] niet definitief heeft gemaakt. Daarbij komt dat de man en [minderjarige] sinds 1,5 jaar geen contact met elkaar hebben, de vrouw en [minderjarige] behandeld moeten worden en contact om die reden in de komende periode niet kan starten. De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek van de man ten aanzien van de omgangsregeling aan te houden voor de duur van een jaar, in afwachting van hulpverlening onder regie van een jeugdbeschermer.
2.9Bij beschikking van heden, in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van vier maanden, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
3.De (resterende) verzoeken
3.1Aan de orde zijn thans nog de verzoeken van de man waarbij hij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat hij en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige
zullen worden belast;
- een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige, conform de regeling zoals in het petitum onder V is opgenomen,
- kosten rechtens.
3.2De vrouw verzoekt de verzoeken van de man niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen.
4.De (nadere) standpunten
4.1Namens de man is, samengevat, aangevoerd dat de erkenning van [minderjarige] nog niet heeft plaatsgevonden. Voor de man was het een turbulente periode. Hij krijgt nu langzaam zijn leven weer op de rit. Voor zover bekend heeft de man een consult met zijn psychiater gehad en is hij een psychiatrisch traject in gegaan. In dat traject komt de man zijn afspraken na. Anders dan de vrouw doet voorkomen, heeft de man wel degelijk openheid van zaken gegeven over zijn mentale gezondheid. Van het recent gestarte psychiatrisch traject kan hij nog geen stukken overleggen. De man heeft niets te verbergen en wil graag als vader betrokken worden. In het kader van de omgang schaart de man zich achter het advies van de Raad. Hij begrijpt dat er een nader onderzoek moet komen en verzoekt de rechtbank om dat verzoek aan te houden. Ook zijn verzoek ten aanzien van het gezag dient te worden aangehouden. De man dient de kans te krijgen te laten zien dat hij geen bedreiging vormt voor de veiligheid van [minderjarige] . Het feit dat de ouders niet met elkaar communiceren is geen contra-indicatie. In de visie van de man is de houding van de vrouw doorslaggevend. Hij heeft van alles geprobeerd. De zaak kan worden aangehouden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. De GI kan vervolgens advies geven over de verzoeken van de man.
4.2Door en namens de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat hoewel de man vervangende toestemming heeft gekregen, hij [minderjarige] nog steeds niet erkend heeft. Dit stoort de vrouw, evenals de afwezigheid van de man bij de mondelinge behandeling. De man doet verschillende verzoeken, maar de vrouw ligt onder een vergrootglas. De man laat daarnaast niet zien hoe het met hem gaat. Dit alles voelt voor de vrouw als ongelijkwaardig. Het had op de weg van de man gelegen om meer moeite te doen om te laten zien dat zijn situatie is verbeterd. In de visie van de vrouw kan deze procedure ten einde komen. Het advies van de Raad tegen aanzien van het gezag, tot twee maal toe, is duidelijk. De Raad adviseert de man niet met het gezag te belasten. Dit advies dient te worden gevolgd. Bovendien bestaat er tussen partijen veel wantrouwen en is er geen communicatie. Dat de man in detentie heeft gezeten en er een gebrek aan inzicht blijft, draagt daaraan niet bij. Ook het verzoek ten aanzien van de omgang dient te worden afgewezen. Bij een toewijzing van de ondertoezichtstelling is het de GI die kan bezien hoe het verder moet ten aanzien van de omgang tussen [minderjarige] en de man. Daarnaast ziet de vrouw in een afronding van deze procedure voor beide ouders een voordeel. Dit brengt rust en geeft de GI de gelegenheid om omgang te onderzoeken.
4.3De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad heeft geen reden om af te wijken van eerder gegeven advies. Wat betreft de Raad betekent dit dat de rechtbank deze procedure nog niet loslaat. Nader onderzoek is nodig en het verzoek ten aanzien van de omgang dient te worden aangehouden. Dit kan in de periode van een ondertoezichtstelling. De Raad begrijpt de ingewikkelde positie van de moeder. [minderjarige] heeft een specifieke opvoeding nodig. Hoewel de Raad de visie van de moeder begrijpt en het op de weg van de man ligt om [minderjarige] te erkennen, moet in de komende periode ook duidelijk worden wat van de man verwacht kan worden en hoe hij een plek krijgt in het leven van [minderjarige] . Belangrijk daarbij is dat de vrouw meer van de man krijgt te zien en dat er duidelijkheid komt over zijn mogelijkheden en rol in het leven van [minderjarige] .
5.De (nadere) beoordeling
5.1Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2Samen met partijen constateert de rechtbank allereerst dat de man [minderjarige] , hoewel hem daartoe vervangende toestemming heeft gekregen, niet heeft erkend. Dit maakt een toewijzing van zijn verzoek op voorhand al niet mogelijk. Daarnaast constateert de rechtbank dat de vrouw zich op dit punt aansluit bij het advies van de Raad om de man niet met het gezag over [minderjarige] te belasten. Anders dan de vrouw, verzoekt de man om de beslissing omtrent het gezag aan te houden in afwachting van de resultaten van de ondertoezichtstelling. De rechtbank overweegt als volgt.
5.3Gelet op de overgelegde stukken en de mondeling behandeling, maar met name de rapportages van de Raad, acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] dat de man nu met het gezag wordt belast. De rechtbank overweegt daartoe dat de man momenteel volledig en al langere tijd uit beeld is en niet bij de opvoeding en verzorging van [minderjarige] is betrokken. De rechtbank verwacht niet dat hierin binnen korte termijn verandering in gaat komen, dusdanig dat van partijen kan worden verwacht dat zij gezamenlijk beslissingen nemen over belangrijke aangelegenheden rondom [minderjarige] . De rechtbank betrekt daarbij ook dat partijen in het geheel niet met elkaar communiceren, terwijl het van belang is dat de vrouw haar opvoedsituatie door moet kunnen blijven zetten, hetgeen naar verwachting van de rechtbank in het gedrang komt indien de man mede met het gezag wordt belast. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is vereist dat partijen in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [minderjarige] kunnen voordoen, zodanig dat [minderjarige] niet klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank constateert dat uit de mondelinge behandeling en de overlegde stukken genoegzaam is gebleken dat het ontbreekt aan oudersamenwerking. De vrouw is bovendien wantrouwen richting de man en gebleken is dat de de man onvoldoende inzicht heeft in de (opvoedings)behoefte van [minderjarige] door zijn langdurige afwezigheid in het leven van [minderjarige] . De rechtbank voorziet dat een gezamenlijke gezagsuitoefening de vrouw kwetsbaar zal maken, terwijl het juist de vrouw is die moet zorgen voor rust, stabiliteit en veiligheid voor [minderjarige] .
De rechtbank volgt aldus het advies van de Raad en zal het verzoek van de man ten aanzien van het gezag afwijzen.
5.4De omstandigheid dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld en partijen in dat kader hulpverlening zullen moeten accepteren, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de beslissing ten aanzien van het gezag aangehouden dient te worden in afwachting van het resultaat van de ondertoezichtstelling, zoals namens de man is verzocht. De rechtbank betrekt daarin niet alleen dat partijen nog een lange weg te gaan hebben en zij er hard aan zullen moeten werken om de oudersamenwerking op gang te krijgen. De rechtbank acht het in het belang van een positieve ontwikkeling voor [minderjarige] ook noodzakelijk dat er nu duidelijkheid komt. Die duidelijkheid kan bij de vrouw naar verwachting ook meer ruimte geven om zich in het kader van hulpverlening gedurende de ondertoezichtstelling open te stellen en te kunnen werken aan het vergroten van het vertrouwen in de man. Daarmee zal het belang van [minderjarige] ook gediend zijn.
Omgang
5.4Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind,
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang,
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken,
- indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.5Ten aanzien van het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen kan de rechtbank kort zijn. Het verzoek van de man is op dit moment niet toewijsbaar. De man is immers al geruime tijd uit beeld en heeft persoonlijke problematiek waaraan hij op dit moment stelt te werken. Omgang tussen de man en [minderjarige] op de manier waarop de man dit verzoekt, is op dit moment niet mogelijk. Nader onderzoek naar de mogelijkheden van de man is nodig om te bepalen welke positie hij in het leven van [minderjarige] in kan nemen en welke omgangsregeling daarbij past.
5.6Nu [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI, zal de rechtbank de GI in de gelegenheid stellen onderzoek te doen naar de mogelijkheden van omgang tussen de man en [minderjarige] en de rechtbank daarover te adviseren. De rechtbank zal aldus aansluiten bij het advies van de Raad om de beslissing ten aanzien van de omgang aan te houden, echter niet voor de duur van één jaar, maar voor de duur van vier maanden – in overeenstemming met de duur van de ondertoezichtstelling. De rechtbank acht deze periode passend en gaat ervan uit dat de GI in die periode een eerste onderzoek kan verrichten naar de mogelijkheden voor omgang tussen de man en [minderjarige] . Voordat de rechtbank een verdere beslissing kan nemen, dienen de resultaten van voormeld onderzoek in het kader van de ondertoezichtstelling afgewacht te worden.
5.7Voornoemde maakt dat de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van de omgang zal aanhouden voor de duur van vier maanden, in overeenstemming met de duur van de ondertoezichtstelling, in afwachting van de (voorlopige) resultaten van de ondertoezichtstelling. De rechtbank zal de GI in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625 vragen een schriftelijk verslag in te dienen over de dan actuele stand van zaken.
5.8De rechtbank is vervolgens voornemens om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen en daarbij gelijktijdig te behandelen het resterende deel van het verzoek van de Raad (in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625), en het aangehouden verzoek van de man in onderhavige zaak. De rechtbank verzoekt
de advocatenvan partijen op voorhand binnen twee weken na heden hun verhinderdata aan de rechtbank kenbaar te maken voor de maanden september en tot 10 oktober 2024.
5.9Nu [minderjarige] in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625 onder toezicht is gesteld van de GI en de rechtbank de GI in deze zaak een opdracht meegeeft, ziet de rechtbank aanleiding om de GI in deze zaak als belanghebbende aan te merken. Dit betekent dat de GI deze beschikking toegezonden krijgt, alsook de (toekomstige) processtukken.
6.De beslissing
6.1wijst af het verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over de [minderjarige] ;
6.2houdt aan de beslissing op het verzoek van de man betreffende vaststelling van de omgangsregeling tot
10 september 2024 PRO FORMA, in afwachting van schriftelijk bericht van de GI in de zaak met kenmerk C/02/421095 / JE RK 24-625;
6.3behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.