ECLI:NL:RBZWB:2024:4191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421095 / JE RK 24-625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met begeleiding van de ouders en de gecertificeerde instelling

Op 14 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking uitgesproken in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en de omgang met de vader te faciliteren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige], die bij de moeder woont. De vader heeft een problematische achtergrond en er is al lange tijd geen contact tussen hem en [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 waren de moeder, haar advocaat, de advocaat van de vader, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en een medewerkster van de Raad aanwezig. De vader was niet verschenen, maar zijn advocaat was telefonisch aanwezig. De kinderrechter heeft besloten de behandeling voort te zetten zonder de vader, gezien de omstandigheden.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige]. De betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om de ouders te begeleiden in hun communicatie en om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te onderzoeken. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van vier maanden opgelegd, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de GI opgedragen om binnen deze periode een plan van aanpak op te stellen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als er beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad aangehouden tot 10 september 2024, in afwachting van verdere informatie van de GI.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/421095 / JE RK 24-625
datum uitspraak: 14 juni 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Breda.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. W.R. Arema te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S. Ben Ahmed te Rotterdam,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 8 april 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
1.2
Op 30 mei 2024 heeft de kinderrechter het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader, mr. B.H. van der Zwan, waarnemend advocaat voor mr. Ben Ahmed;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een medewerkster namens de Raad.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Zijn advocaat licht toe dat de vader niet naar de rechtbank kon komen. Hij heeft een nieuwe baan, zit nog in zijn proefverlof en kon geen vrij krijgen. De kinderrechter besluit daarop, met instemming van de aanwezigen, de mondeling behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vader.
1.4
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat mr. Van der Zwan telefonisch deelneemt aan de mondelinge behandeling, nu zij vanwege autopech niet tijdig bij de rechtbank kon komen. De overige aanwezigen hebben geen bezwaar tegen deze manier van horen.
1.3
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek van de Raad de resterende verzoeken van de man in de zaak met kenmerk C/02/382377 / FA RK 21-706 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij beschikking van 9 augustus 2022, in de zaak met kenmerk C/02/382377 FA RK 21-706, heeft de rechtbank de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, aan de man toestemming verleend tot het erkennen van [minderjarige] . De man heeft [minderjarige] nog niet erkend.
2.3
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek voert de Raad schriftelijk, samengevat, het volgende aan. De Raad is een onderzoek gestart naar aanleiding van een negatieve retourmelding vanuit het Uniform Hulpaanbod (hierna; UHA). Uit dat onderzoek volgt dat er zorgen zijn over het gedrag van [minderjarige] (overprikkeld, lastig aanpassen, intimiderend gedrag, grenzen opzoeken, gooien van spullen, moeite met emotie-regulatie, explosief gedrag vertonen) en zijn gehechtheidsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling. De Raad betrekt daarin dat er geen omgang is tussen de vader en [minderjarige] . Zij hebben elkaar voor het laatst gezien, 1,5 jaar geleden tijdens een onbegeleid omgangsmoment. Daarvoor waren er begeleide omgangsmomenten. De vader heeft persoonlijke problematiek. In januari/februari 2023 heeft hij een psychose doorgemaakt. Ook heeft hij in detentie gezeten, maar is niet veroordeeld. Gezien wordt dat [minderjarige] sterk op zijn moeder is gericht en onveiligheid ervaart bij anderen. De moeder is wantrouwend richting hulpverlening en de vader. Er zijn zorgen over haar houding jegens de vader en diens mogelijke rol in het leven van [minderjarige] en daarmee samenhangend de mogelijkheid voor [minderjarige] om een eigen beeld van zijn vader te vormen. Gelet op het grote wantrouwen van de moeder zijn er weinig mogelijkheden om de zorgen over het ontbrekende contact tussen [minderjarige] en de vader op te lossen. In UHA-traject werd weerstand van de moeder gemerkt. Inmiddels is [kinderpsycholoog] bij [minderjarige] betrokken. Zij zijn bezig met het in kaart brengen van de hulpverlening, systemische invloeden en mogelijke invloeden vanuit ouder-kindrelaties en sociaal-emotioneel welbevinden.
4.2
In aanvulling op het verzoek voert de Raad bij de mondelinge behandeling, samengevat, nog het volgende aan. Een ondertoezichtstelling is nodig. De Raad heeft vertrouwen in de moeder waar het gaat om de opvoeding van [minderjarige] , maar ook de vader moet een plek krijgen in het leven van [minderjarige] . Dit moet geïntegreerd worden in zijn ontwikkeling en dat lukt nu niet. Ook al ervaart de moeder dat er weinig van de kant van de vader komt, dan nog heeft zij daarin ook een verantwoordelijkheid. [minderjarige] moet de moeder bijvoorbeeld vragen kunnen stellen over zijn vader. Hierin ziet de Raad een bedreiging voor [minderjarige] , wat maakt dat hulpverlening nodig is.

5.Het standpunt van belanghebbende en informanten

5.1
Door en namens de vrouw wordt, samengevat, aangevoerd dat zij niet tegen een ondertoezichtstelling is, maar tegelijkertijd vraagt zij zich ook af wat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling is. De moeder ziet geen ontwikkelingsbedreiging. Zij is betrokken, heeft een netwerk om zich heen en [minderjarige] weet wie zijn vader is. Als er al een ontwikkelingsbedreiging is, dan ligt dat aan de vader. Het raadsrapport is hierover duidelijk; de vader is gedetineerd geweest en moet een behandeling volgen. Hierover geeft hij geen informatie en dat leidt tot onduidelijkheid bij de moeder. Daarnaast is de vraag wat er binnen de ondertoezichtstelling eerst moet gebeuren. De moeder vindt dat een kind recht heeft op omgang met zijn beide ouders, maar de veiligheid moet wel gegarandeerd kunnen worden en of dat nu kan is onbekend. Daarom moet er eerst gekeken worden naar de mogelijkheden van de vader om daarna te kijken naar de omgang. De moeder heeft eerder volledige medewerking verleend in het vrijwillig kader. Zij zegt open te staan voor een ondertoezichtstelling, maar daarmee liever niet te maken te krijgen.
5.2
Namens de vader is, kort samengevat, aangevoerd dat hij instemt met een ondertoezichtstelling. Hij maakt zich al jaren zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] en ziet voor de GI een belangrijke rol weggelegd in het faciliteren van omgangsmomenten. Volgens de advocaat gaat de vader de erkenning van [minderjarige] regelen. De vader betwist dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft niets te verbergen en wil betrokken worden als vader in het leven van [minderjarige] . Er was voldoende kans om dit in het vrijwillig kader op te pakken, maar dit kwam niet van de grond door weerstand vanuit de moeder.
5.3
De GI brengt, samengevat, naar voren dat de wachttijd kort is. De zaak kan gelijk worden opgepakt, maar dit is ook afhankelijk van de hulpverlening die al bij het gezin is betrokken. Hierover zal de GI met de moeder in gesprek gaan. Er moet bepaald worden of er in de bestaande hulpverlening ook een plek is voor de vader. Het tempo van [minderjarige] zal hierin leidend zijn. De GI schaart zich achter het verzoek van de Raad en bepleit een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar. Belangrijk is dat de vader in het traject wordt meegenomen. Wat hierin lastig is, is dat de vader geen juridische positie heeft, omdat hij [minderjarige] niet heeft erkend. Hierover moeten afspraken worden gemaakt.

6.De beoordeling

6.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat bij [minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, gelegen in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Niet is vastgesteld dat de vader een belangrijke positie in het leven van [minderjarige] kan krijgen. Daarnaast is genoegzaak gebleken dat er ook zorgen zijn op het gebied van gedrag en gehechtheidsontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft moeite met het reguleren van zijn emoties en kan explosief gedrag vertonen. De kinderrechter heeft zorgen over het uitblijvende contact tussen [minderjarige] en zijn vader. Zij hebben elkaar circa 1,5 jaar geleden voor het laatst gezien. De Raad heeft zorgen of [minderjarige] een eigen beeld over zijn vader kan vormen.
6.3
Tevens vraagt de onderlinge verstandhouding tussen de ouders dringend aandacht. De kinderrechter acht betrokkenheid van de GI, als een neutrale derde, nodig om de ouders te begeleiden en aan te sturen in hun onderlinge communicatie en (na onderzoek) zo mogelijk de omgang tussen de man en [minderjarige] te faciliteren. Samen met de Raad heeft de kinderrechter niet de verwachting dat [minderjarige] kan toekomen aan contact met zijn vader en het vormen van een vaderbeeld, zonder hulpverlening in het gedwongen kader.
6.4
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt dient te worden, worden aangemerkt:
- [minderjarige] ervaart veiligheid in de wereld om hem heen;
- [minderjarige] kan zijn emoties reguleren op een passende wijze;
- [minderjarige] heeft kennis van / over zijn vader en die mag er onbelast zijn;
- De moeder kan [minderjarige] ondersteunen en stimuleren in zijn ontwikkeling en sturen in zijn gedrag;
- De moeder heeft gebeurtenissen uit het verleden verwerkt;
- De moeder kan vader op onbelaste en neutrale wijze een positie geven in het leven van [minderjarige] , zodat [minderjarige] een eigen vaderbeeld kan opbouwen;
- De vader heeft zicht op onderliggende eigen problematiek (psychisch / psychiatrisch) en kan daar mee om gaan op een wijze die niet bedreigend is voor [minderjarige] .
6.5
De kinderrechter gaat uit van de toezegging van de GI dat de zaak direct kan worden opgepakt en onderzoek kan worden gedaan naar de mogelijkheden van de vader ten aanzien van het hebben van omgang met [minderjarige] en indien mogelijk daarmee ook een begin kan worden gemaakt. De kinderrechter verwacht dat de GI binnen een periode van vier maanden meer inzicht heeft in de mogelijkheden van omgang tussen de vader en [minderjarige] . Tevens zou er dan ook een plan van aanpak moeten zijn, indien voortduren van de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De kinderrechter zal de duur van de ondertoezichtstelling dan ook vooralsnog beperken tot vier maanden, onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
6.6
De kinderrechter verwacht van
de GIuiterlijk op na te melden PRO FORMA datum in een schriftelijk verslag (een en ander onder gelijktijdige verzending daarvan aan de advocaten van de ouders en de Raad) nadere informatie over:
- het verloop van de ondertoezichtstelling;
- de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek naar de mogelijkheden van de man tot het hebben van omgang met [minderjarige] ;
- de stand van zaken ten aanzien van de (eventueel opgestarte) hulpverlening;
- het plan van aanpak.
De kinderrechter verzoekt de GI bij indiening van het verslag GI volledigheidshalve ook melding te maken van gelijktijdige behandeling van de zaak met kenmerk C/02/382377 FA RK 21-706.
6.8
Van
de Raadverwacht de kinderrechter, binnen één week na ontvangst van het verslag van de GI, berichtgeving over of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd.
6.9
De kinderrechter is voornemens om een nieuwe mondelinge behandeling te plannen en te behandelen het resterende deel van het verzoek van de Raad in deze zaak, gelijktijdig met de behandeling van het aangehouden verzoek van de man in de zaak met kenmerk C/02/382377 FA RK 21-706. De rechtbank verzoekt
de advocatenvan partijen op voorhand binnen twee weken na heden hun verhinderdata aan de rechtbank kenbaar te maken voor de periode vanaf september en de eerste twee weken van oktober 2024.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.1
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 14 juni 2024 tot 14 oktober 2024;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de Raad aan tot
10 september 2024 PRO FORMA, in afwachting van de informatie van de GI en berichtgeving van de Raad, zoals is overwogen in rechtsoverweging 6.6;
7.4
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2024 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch