Uitspraak
1.Het procesverloop
2.De feiten
voorlopigcontact hebben met elkaar:
- in de ene week op woensdag van 15.30 uur tot 17.45 uur en op zaterdag van 9.00 tot 12.00 uur;
- in de andere week op vrijdag van 15.30 uur tot 17.45 uur;
- partijen zijn verwezen naar [naam] , met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.9 van die beschikking is overwogen;
- partijen zijn voor hulpverlening ten behoeve van de in die beschikking genoemde resultaten verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant in het kader van het UHA;
- de Raad, locatie Breda, is verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder in het kader van het UHA daartoe aanleiding geeft, de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de in die beschikking onder 4.15 vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen.
3.De standpunten
- om de twee weken van zaterdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man thuis;
- in de week volgend op het weekend waarin [minderjarige] bij de man is geweest; op woensdag 14.00 uur tot 17.45 uur op de huidige omgangslocatie.
- eens per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man thuis;
- in de week volgend op het weekend waarin [minderjarige] bij vader is geweest; op woensdag van 14.00 uur tot 17.45 uur op de huidige omgangslocatie.
4.De beoordeling
- Voorjaarsvakantie: Zij gaat jaarlijks tijdens de voorjaarsvakantie met haar familie op wintersport. De man erkent dat dit ook tijdens de relatie van partijen gebruikelijk was. [minderjarige] is dat al gewend. De rechtbank zal ten aanzien van de voorjaarsvakantie dan ook bepalen dat deze jaarlijks aan de vrouw toekomt, gelet op de bestaande traditie binnen haar familie.
- Meivakantie: De man heeft verzocht om een verdeling van de schoolvakanties. Hij heeft geen concreet voorstel gedaan voor de verdeling daarvan. De vrouw heeft in haar verweerschrift zich evenmin uitgelaten over de meivakantie. Bekend is dat de meivakantie een week duurt, maar scholen hebben de mogelijkheid om deze met een week uit te breiden. De rechtbank zal deze vakantie in goede justitie dan ook zo verdelen dat deze bij helfte wordt verdeeld.
- Zomervakantie: Volgens de vrouw is [minderjarige] nog niet gewend bij de man en kan van hem niet gevergd worden, dat hij in 2024 drie weken aaneengesloten bij de man doorbrengt. Bovendien heeft zij al een vakantie geboekt, die de eerste drie weken van de zomervakantie in beslag neemt. De man ziet dit bezwaar niet. De vrouw had immers eerst met hem moeten overleggen over de verdeling van de zomervakantie van 2024. Met de man is de rechtbank van oordeel dat, nu partijen samen het gezag uitoefenen over [minderjarige] , zij met elkaar hadden moeten overleggen over de verdeling van de zomervakantie. Dit is echter niet gebeurd en de vrouw heeft, vooruitlopend op de zomervakantie, al een reis geboekt. De rechtbank zal voor dit jaar de zomervakantie zo verdelen, dat [minderjarige] de eerste drie weken bij de vrouw is en dat hij, met inachtneming van een paar dagen om weer thuis te “landen”, van 30 juli tot en met 16 augustus 2024 bij de man zal zijn. De volgende jaren zal [minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man zijn en in de even jaren de laatste drie weken. In de even jaren is dat andersom.
- Herfstvakantie: De vrouw heeft voorgesteld om de voorjaarsvakantie te compenseren met een andere vakantie, die dan aan de man toe zou komen. De man heeft hier geen bezwaar tegen geuit. De rechtbank zal met het oog hierop bepalen dat [minderjarige] elk jaar in de herfstvakantie bij de man zal zijn.
- Kerstvakantie: Volgens de vrouw heeft de man de verdeling van de kerstvakantie onvoldoende concreet voorgesteld. Zij vraagt om die verdeling af te wijzen. De rechtbank ziet dit anders. De man stelt een verdeling bij helfte voor, waarbij de kerstdagen en oud- en nieuw tussen beide partijen worden gedeeld. Ook de vrouw doet een voorstel daartoe. De regelingen die beide partijen voorstellen, betekent echter voor [minderjarige] dat hij in die twee weken vaak tussen zijn ouders zal moeten wisselen. Dat vindt de rechtbank niet in zijn belang, omdat een en ander voor hem erg onrustig kan zijn. De rechtbank zal dan ook een regeling vaststellen, waarbij [minderjarige] zo min mogelijk hoeft te wisselen tussen partijen en hij bij elk van zijn ouders een deel van de feestdagen kan doorbrengen.
5.De beslissing
- met ingang van de eerstvolgende zaterdag (29 juni 2024) in de even weken van zaterdag na de zwemles tot zondag 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de zwemles ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag om 16.00 uur bij de man ophaalt;
- vanaf de eerstvolgende vrijdag in de even weken nadat [minderjarige] het A, B, en eventueel C-diploma heeft gehaald en hij geen zwemles meer op zaterdag heeft, van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag 16.00 uur ophaalt bij de man;
- alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties, waarbij deze aansluiten op de gebruikelijke verdeling van de weekendregeling, dus vanaf zaterdag na de zwemles of vrijdag 17.00 uur. Dat betekent dat als hierna wordt vermeld vanaf vrijdag 17.00 uur, dat dan gelezen moet worden vanaf zaterdag na de zwemles of vanaf vrijdag 17.00 uur;
- Als de meivakantie een week duurt, dan is [minderjarige] vanaf vrijdag 17.00 uur tot woensdagmiddag 12.00 uur bij de ouder, bij wie hij volgens de weekendregeling al is. Op woensdagmiddag 12.00 uur wordt hij door de andere ouder opgehaald, bij wie hij in het opvolgende weekend is en loopt de weekendregeling door.
- Als de meivakantie twee weken duurt, dan is [minderjarige] vanaf de eerste vrijdag 17.00 uur tot de tweede vrijdag 16.00 uur bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn. De andere ouder, haalt [minderjarige] op de tweede vrijdag op zoals te doen gebruikelijk bij de weekendregeling. Het laatste weekend brengt [minderjarige] door bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn.
- Tijdens de helft van de zomervakantie in de even jaren tijdens de laatste drie weken en in de oneven jaren tijdens de eerste drie weken, met dien verstande dat [minderjarige] in 2024 in de eerste periode van drie weken bij de vrouw zal zijn en in de tweede periode, van 30 juli tot en met 16 augustus 2024 17.00 uur, bij de man zal zijn;
- Tijdens de voorjaarsvakantie zal [minderjarige] bij de vrouw zijn en tijdens de herfstvakantie aansluitend of volgend op het weekend zal hij bij de man zijn;
- Tijdens de kerstvakantie, waarbij [minderjarige] vanaf vrijdag 17.00 uur doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere weekendregeling verblijft tot Tweede Kerstdag om 09.00 uur, waarna [minderjarige] van Tweede Kerstdag 09.00 uur tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur bij de andere ouder is en hij van Nieuwjaarsdag 10.00 uur tot het einde van dat weekend weer terug wisselt;
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.