ECLI:NL:RBZWB:2024:4198

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
397962
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken in een complexe omgangszaak met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarig kind, geboren in 2019. De man en de vrouw, beiden met een eigen advocaat, hebben een geschil over de omgangsregeling en het gezag over hun kind. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en de vrouw inhoudelijk beoordeeld, waarbij de belangen van het kind voorop stonden. De man verzocht om uitbreiding van de contactregeling, terwijl de vrouw zich verzette tegen de voorgestelde wijzigingen en een gefaseerde regeling voorstelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat de huidige regeling niet meer in het belang van het kind is. De rechtbank heeft de voorlopige regeling van 1 september 2022 herzien en een nieuwe regeling vastgesteld die voorziet in contactmomenten in het weekend en tijdens schoolvakanties. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de noodzaak van een goede communicatie tussen de ouders en het belang van het kind in de omgang met beide ouders. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/397962/ FA RK 22-2331
datum uitspraak: 18 juni 2024
beschikking over gezag en omgangsregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.J. Nijssen in Goes,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A. Koop – van Vliet in Breda,
over het minderjarig kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 1 september 2022 en de daarin genoemde stukken;
- het op 29 september 2023 van de advocaat van de man ontvangen F9-formulier met bijlage, houdende een gewijzigd verzoek;
- de op 5 februari 2024 ontvangen eindrapportage van het traject van het Uniform Hulpaanbod (UHA);
- het op 15 maart 2024 ontvangen uitstelbericht van de Raad;
- de op 20 maart 2024 van de Raad ontvangen brief;
- het op 2 april 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen F9-formulier;
- het op 1 mei 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek;
- het op 3 mei 2024 van de advocaat van de man ontvangen brief, met daarin een aanvullend verzoek.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 8 mei 2024. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
In de voormelde beschikking van 1 september 2022 is onder meer het volgende bepaald:
- partijen hebben voortaan samen het gezag over [minderjarige] .
- de man en [minderjarige] hebben met ingang van 31 augustus 2022
voorlopigcontact hebben met elkaar:
  • in de ene week op woensdag van 15.30 uur tot 17.45 uur en op zaterdag van 9.00 tot 12.00 uur;
  • in de andere week op vrijdag van 15.30 uur tot 17.45 uur;
  • partijen zijn verwezen naar [naam] , met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.9 van die beschikking is overwogen;
  • partijen zijn voor hulpverlening ten behoeve van de in die beschikking genoemde resultaten verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant in het kader van het UHA;
  • de Raad, locatie Breda, is verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder in het kader van het UHA daartoe aanleiding geeft, de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de in die beschikking onder 4.15 vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen.
2.2.
De man heeft bij brief van 29 september 2023 zijn ingediende verzoek als volgt gewijzigd:
Hij verzoekt te bepalen dat [minderjarige] bij hem zal verblijven eens per veertien dagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede dat [minderjarige] bij hem zal zijn op woensdagmiddag (in de week volgend op het weekend waarin [minderjarige] bij de man is geweest) van 14.00 uur tot 18.30 uur. De man handhaaft het overige deel van zijn gewijzigde verzoek van 24 mei 2023, zijnde dat de reguliere schoolvakanties voor zover die zien op de
voorjaarsvakantie, de zomervakantie en de kerstvakantie, tussen de man en de
vrouw op gelijke wijze worden verdeeld. Ten aanzien van de zomervakantie zal de
man [minderjarige] bij zich hebben in de oneven jaren gedurende de tweede helft voor de
duur van drie weken. In de even jaren heeft de man [minderjarige] dan bij zich in de eerste
drie weken van de zomervakantie. Ten aanzien van de kerstvakantie heeft de man
[minderjarige] bij zich gedurende de eerste week in de oneven jaren en gedurende de tweede week in de even jaren. Voor wat betreft de kerstdagen wenst de man deze dagen bij gelijke helfte te
verdelen. Het ene jaar heeft de man [minderjarige] op eerste kerstdag en de vrouw heeft [minderjarige]
dan op tweede kerstdag. Het andere jaar wordt dit omgedraaid. Voor wat betreft oud en nieuw wenst de man het ene jaar [minderjarige] op oudejaarsdag bij zich te hebben en het andere jaar op nieuwjaarsdag.
In zijn brief van 3 mei 2024 heeft de man aanvullend verzocht om de reguliere schoolvakanties en officiële feestdagen, zover deze nog niet zijn genoemd in de brief van 24april 2024, bij gelijke helfte tussen de man en de vrouw te verdelen. Verder verzoekt de man om een dwangsom van € 250,00 met een maximum van € 25.000,00 aan de nakoming van de vast te stellen contactregeling te verbinden voor elke dag dat de vrouw de regeling niet nakomt.
2.3.
De vrouw verzoekt de rechtbank om de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt zij de rechtbank de bij beschikking van 1 september 2022 bepaalde voorlopige zorgregeling te wijzigen, waarbij [minderjarige] , in de oneven weken van zaterdag 12:00 uur tot zondagmiddag 15:00 uur bij de man verblijft en tevens:
1) in 2025 tijdens de zomervakantie, de laatste twee weken van de zomervakantie,
2) vanaf 2026, een periode van twee aaneengesloten weken in de eerste of de laatst drie weken van de zomervakantie bij de man verblijft, waarbij de man in de even jaren de eerste keuze heeft en de vrouw in de oneven jaren, door te geven uiterlijk vóór december van het jaar;
3) in de oneven jaren tijdens de kerstvakantie, de tweede week van de kerstvakantie en in de even jaren, tijdens de kerstvakantie, de eerste week van de kerstvakantie,
4) in de oneven jaren, tijdens de kerstvakantie, de eerste kerstdag van 10:00 uur tot 20:00 uur en in even jaren, tijdens de kerstvakantie, de tweede kerstdag van 10:00 uur tot 20:00 uur en
5) in de even jaren, tijdens de kerstvakantie, op oudejaarsdag van 12:00 uur tot nieuwjaardag 12:00 uur,
althans een zodanige zorgregeling en verdeling van de vakanties vast te stellen als de rechtbank juist en redelijk acht.

3.De standpunten

3.1.
Uit de eindrapportage van Sterk Huis in het kader van het UHA blijkt dat de beoogde resultaten van het hulpverleningstraject niet zijn behaald. Tijdens het hulpverleningstraject waren partijen ook betrokken in een procedure bij de rechtbank over de alimentatie. Hierdoor waren partijen onvoldoende in staat om zich te richten op het herstel van vertrouwen in elkaar. Het ex-partnerschap is niet afgehecht en staat in de weg richting de-escalatie. Partijen komen daardoor snel in een verwijtende en oordelende positie richting de andere ouder. Het is van belang dat ieder van de partijen zich richt op zijn of haar eigen ouderschap. Voordat er gewerkt kan worden aan verandering van de contactregeling, moet er eerst gewerkt worden aan het herstel van het vertrouwen tussen partijen. Zij hebben de intentie om het ouderschapsplan af te maken, als de rechtbank een uitspraak heeft gedaan over de omgangsregeling en er behandeling is gevolgd, gericht op het afhechten van het partnerschap. Sterk Huis ziet geen contra-indicaties voor het uitbreiden van de contactregeling. Partijen blijven verdeeld over het tempo en de opbouw van de contactregeling. Sterk Huis adviseert, naar de rechtbank begrijpt, de volgende opbouw:
de eerste twee maanden:
  • om de twee weken van zaterdag 14.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man thuis;
  • in de week volgend op het weekend waarin [minderjarige] bij de man is geweest; op woensdag 14.00 uur tot 17.45 uur op de huidige omgangslocatie.
Vanaf de derde maand een vaste contactregeling:
  • eens per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de man thuis;
  • in de week volgend op het weekend waarin [minderjarige] bij vader is geweest; op woensdag van 14.00 uur tot 17.45 uur op de huidige omgangslocatie.
3.2.
De man vindt dat het tijd wordt dat er een definitieve contactregeling wordt vastgesteld, die ook wordt nagekomen. Zijn geduld wordt al twee jaar op de proef gesteld. De man sluit zich aan bij de adviezen van Sterk Huis en de Raad. Het is niet in het belang van [minderjarige] en de man om de uitbreiding van de contactregeling nog verder uit te stellen. De bezwaren van de vrouw zijn grotendeels gebaseerd op haar aannames. Zij werpt bezwaren op, waar nog geen sprake van is. De man vraagt de rechtbank om de regeling zoals geadviseerd door de Raad, in een eindbeschikking vast te stellen. De man ziet geen aanleiding om voor de zomervakantie van 2024 een uitzondering te maken, omdat de vrouw haar vakantie al heeft geboekt. Het had op haar weg gelegen om daarover met de man te overleggen. Zij hebben immers beiden het gezag over [minderjarige] . De man is met het oog hierop dan ook bereid om mee te werken aan een traject ter verbetering van de onderlinge communicatie.
3.3.
De vrouw zou graag zien dat er per 1 januari 2025 stapsgewijs wordt toegewerkt naar een weekendregeling van zaterdag 12:00 uur tot zondagmiddag 15:00 uur. De bezwaren aan de zijde van de vrouw ten aanzien van een doordeweeks contactmoment op woensdagmiddag, van 14:00 uur tot 17:45 uur in de woonomgeving van [minderjarige] in [woonplaats 2] , zien vooral op het feit dat [minderjarige] , naast zijn zwemles op woensdagmiddag en – met ingang van juni 2024 – ook op zaterdagochtend, op dit moment graag wil voetballen, hetgeen eveneens op woensdagmiddag is. Daar komt bij dat op de woensdagmiddag, zoals doorgaans gebruikelijk, wordt afgesproken om te spelen met leeftijdsgenootjes. De man heeft geen contact met de ouders van school, waardoor dit niet mogelijk zal zijn. Niet uit te sluiten valt dat alleen daarom al een contactmoment op de woensdag [minderjarige] , op langere termijn, tegen zal gaan staan. Nu komt het al wel eens voor dat [minderjarige] na de zwemles zo moe is en niet met de man mee wil. De laatste keer heeft de man zelfs aangegeven dat de vrouw [minderjarige] dan maar mee naar huis diende te nemen en uiteindelijk onverrichter zake weer naar [woonplaats 1] is afgereisd. Ten aanzien van de aanvang van de zorgregeling op de vrijdagmiddag 17:00 uur zien de bezwaren van de vrouw, naast het feit dat de vrouw vanwege haar werk niet de mogelijkheid heeft om [minderjarige] op vrijdagmiddag vóór 17:00 uur naar de man te brengen, op het feit dat [minderjarige] op vrijdagmiddag, na een hele week school, erg moe is, daardoor wellicht géén zin heeft, alsook dat zulks op zijn leeftijd erg belastend is voor hem, een en ander nog even los van de praktische uitvoerbaarheid, gelet op reistijd en daarmede gepaard gaande files op de vrijdagmiddag. De vrouw maakt zich daarna zorgen over de woonomgeving van de man. Bij aanvang van de zorgregeling op de vrijdagmiddag 17:00 uur is de vrouw er verder bang voor dat [minderjarige] op zaterdag niet kan zwemmen of voetballen, omdat de vrouw vreest dat de man niet bereid is heen en weer te reizen en om in zijn tijd [minderjarige] in zijn woonomgeving in [woonplaats 2] te laten sporten. Het voorstel van de vrouw is dan ook om de zorgregeling aan te laten vangen op zaterdagochtend bij aanvang van de zwemles of de sportactiviteit of daarna, waarbij de vrouw [minderjarige] naar de man brengt. De vrouw kan zich niet verenigen met de door de man verzochte verdeling ten aanzien van de zomervakantie en de voorjaarsvakantie. De door de man verzochte verdeling van de kerstvakantie is in de optiek van de vrouw te weinig concreet. De verzochte verdeling van de zomervakantie is volgens de vrouw niet passend, omdat [minderjarige] en de man tot op heden alleen contact hebben gehad in de omgeving van de woonplaats van de vrouw. Bovendien hebben de vrouw en haar partner inmiddels al een vakantie geboekt van 6 juli 2024 tot en met 28 juli 2024. Voor wat betreft de voorjaarsvakantie stelt de vrouw dat zij al jaren die vakantie met haar familie op wintersport gaat en zij die traditie graag doorgeeft aan [minderjarige] . De vrouw is bereid dit te compenseren tegen een andere schoolvakantie. Zij vraagt de rechtbank primair om het verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. Subsidiair vraagt zij de contactregeling vast te stellen, zoals door haar verzocht.
Volgens de vrouw is het aanvullend verzoek van de man van 3 mei 2024 te vaag. Om die reden moet dat verzoek worden afgewezen.
3.4.
De Raad heeft bij de mondelinge behandeling het volgende verklaard. In de beschikking van 1 september 2022 heeft de rechtbank een voorlopige regeling bepaald. Uit de UHA rapportage blijkt dat deze voorlopige regeling door partijen wordt nageleefd. Dat betekent dat er inmiddels geruime tijd sprake is van structureel contact tussen de man en [minderjarige] in de woonomgeving van [minderjarige] in [woonplaats 2] . Er komen geen specifieke zorgen naar voren over de ontwikkeling van [minderjarige] en/of in beleving van het contact met zijn beide ouders, anders dan in algemene bewoordingen benoemd over de loyaliteitsgevoelens van [minderjarige] . Hulpverlening gericht op het verbeteren van de communicatie en samenwerking tussen partijen heeft nog onvoldoende resultaat opgeleverd, waardoor het niet gelukt is om overeenstemming te bereiken over de definitieve invulling van de contactregeling en een ouderschapsplan op te stellen. De Raad kan zich in grote lijnen vinden in de visie van Sterk Huis, waarbij op korte termijn naar een weekendregeling wordt toegewerkt, omdat daarmee meer recht gedaan wordt aan de band die [minderjarige] met de man heeft. Wel vindt de Raad het belangrijk dat [minderjarige] , voorafgaand aan het overnachten bij de man, eerst tweemaal een dag bij de man op bezoek gaat, zodat hij de gelegenheid krijgt om te wennen aan de nieuwe omgeving en te spelen bij de man thuis voordat hij blijft slapen. Concreet wordt gedacht aan twee keer een dag van 09.00 tot 17.00 uur. De bezwaren van de vrouw betreffende het tijdstip van wegbrengen op vrijdagen en de zaterdagochtendactiviteiten, wegen naar de mening van de Raad niet op tegen het belang dat [minderjarige] en de man hebben bij het onderhouden van het contact. Uiteraard is het van belang om te bezien hoe bij het wegbrengen van [minderjarige] op vrijdag zoveel mogelijk rekening gehouden kan worden met zijn mogelijkheden/behoeften, maar de 'last' van de rit naar de man zal niet helemaal weggenomen kunnen worden. Naarmate [minderjarige] ouder wordt zal dit naar verwachting minder meespelen. Eventuele (sport)activiteiten bij de vrouw zullen onder de gegeven omstandigheden (zoveel mogelijk) aangepast moeten worden aan de contactregeling. De Raad acht het wenselijk dat [minderjarige] door de vrouw gebracht wordt naar de man en dat hij door de man weer wordt teruggebracht, enerzijds om daarmee de emotionele toestemming te bevestigen voor het contact met de andere ouder en anderzijds omdat [minderjarige] dan voor het wegbrengen gericht voorbereid kan worden op het vertrek. Ten slotte ondersteunt de Raad de mogelijkheid om de begeleiding van partijen bij Sterk Huis voort te zetten ter versterking van het ouderschap. In de bezwaren die de vrouw noemt, hoort de Raad alleen de weerstand die zijzelf heeft tegen de contactregeling. Vanuit [minderjarige] zijn er geen contra-indicaties. Voor hem is het belangrijk dat hij weet wanneer hij naar de man mag. Er is geen enkele reden om de contactregeling in te perken. Wel zal er een korte opbouw in de contactregeling moeten zijn, om [minderjarige] te laten wennen aan de omgeving van de man. De Raad ziet geen problemen in het verblijf van [minderjarige] bij de man voor langere periodes gedurende vakanties.
3.5.
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak zijn de artikelen 1:253a en 1:377e BW van toepassing.
4.2.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een van de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt.
4.3.
In artikel 1:377e BW staat dat de rechtbank op verzoek van de ouders een bestaande zorgregeling kan veranderen als de omstandigheden zijn veranderd of als de rechtbank die regeling heeft vastgesteld op grond van onjuiste of onvolledige gegevens.
4.4.
Uit de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling blijkt, voor zover van belang, het volgende. Sinds het beëindigen van de relatie tussen partijen is er onderling een regeling afgesproken waarbij de man [minderjarige] in aanwezigheid van de vrouw mocht zien. De man heeft de wens om tot uitbreiding van die regeling te komen, zodat hij zijn rol als gezagdragende ouder meer tot zijn recht kan laten komen en dat hij met [minderjarige] een fijne vader-zoonband kan opbouwen. De vrouw staat er niet voor open om de regeling, zoals door de man voorgesteld, uit te breiden en stelt op haar beurt een regeling voor, waarbij de regeling gefaseerd en verdeeld over enkele jaren wordt opgebouwd.
4.5.
Volgens de vrouw is de man primair niet-ontvankelijk in zijn verzoek, dan wel moet dit verzoek worden afgewezen. De vrouw heeft dit standpunt niet nader onderbouwd, waardoor haar primair verzoek reeds om die reden moet worden afgewezen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de man in zijn verzoek kan worden ontvangen. [minderjarige] is inmiddels ouder geworden, waardoor de tussen partijen uitgevoerde beperkte regeling moet worden herzien. De rechtbank zal de voorliggende verzoeken dan ook inhoudelijk behandelen.
4.7.
In artikel 1:253a BW staat dat de rechter een beslissing moet nemen die hij het meest in het belang vindt van het kind. Hij moet eerst bekijken of partijen met elkaar afspraken kunnen maken (artikel 1:253a lid 5 BW). Partijen zijn met hun instemming door de rechtbank verwezen om een hulpverleningstraject in het kader van het UHA te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie en om samen tot afspraken te komen over een contactregeling tussen [minderjarige] en de man. Dit heeft echter niet geleid tot overeenstemming tussen partijen, zodat de verzoeken over en weer aan de beoordeling van de rechtbank voorliggen. Ook bij de mondelinge behandeling op 8 mei 2024 is gebleken dat een minnelijke (deel)regeling niet tot de mogelijkheden behoort.
4.8.
Voorop staat dat de man als ouder het recht heeft op contact met [minderjarige] . Daarnaast heeft [minderjarige] recht om omgang met de man. In de beschikking van 1 september 2022 is een voorlopige contactregeling vastgesteld, die tussen partijen tot op heden wordt uitgevoerd. Met Sterk Huis en de Raad is de rechtbank van oordeel dat er tijdens de uitvoering van die regeling geen contra-indicaties zijn gebleken voor het contact tussen de man en [minderjarige] . Ook is niet gebleken van contra-indicaties die een uitbreiding van het contact, inclusief een overnachting, op dit moment in de weg staan. In de huidige contactregeling hebben [minderjarige] en de man wekelijks enkele uren contact met elkaar in [woonplaats 2] , de woonplaats van de vrouw, en omgeving. Met de man is de rechtbank van oordeel dat deze regeling te beperkt is om met elkaar een goed contact te hebben. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij op een fijne en onbelaste wijze contact met de man heeft. Dat betekent ook dat hij de mogelijkheid moet hebben om in het weekend en in de schoolvakanties met de man langere tijd door te brengen. Dat de man en de vrouw op grote afstand van elkaar wonen, is nu eenmaal het gevolg van de keuzes die (een van de) partijen (heeft) hebben gemaakt. Deze afstand is voor nu dan ook een feitelijk gegeven. Voor zover de vrouw heeft beoogd te stellen dat de woonomgeving van de man onveilig is, heeft zij dit vermoeden niet met concrete feiten onderbouwd. De man woont bovendien nog steeds op het adres, waar hij tijdens de relatie samen met de vrouw woonde. Ook [minderjarige] heeft daar gewoond. De rechtbank ziet dan ook niet in dat deze woonomgeving nu voor [minderjarige] als onveilig zou moeten worden aangemerkt.
4.9.
De bezwaren van de vrouw tegen uitbreiding van de voorlopige contactregeling, zien met name op praktische situaties en mogelijk toekomstige omstandigheden. De rechtbank zal deze bezwaren puntsgewijs beoordelen.
- De vrouw heeft bezwaar tegen een contactmoment op woensdag, omdat dit [minderjarige] belemmert in zijn sociale contacten en zijn mogelijkheden om een sport te gaan beoefenen.
De rechtbank zal de vrouw hierin volgen. [minderjarige] is nu vijf jaar oud en gaat naar de basisschool. Naar mate zijn leeftijd vordert, zal hij steeds meer een eigen sociaal leven krijgen. Het is doorgaans gebruikelijk dat tijdens de basisschoolperiode de woensdagmiddag geldt als een dagdeel waarop leeftijdsgenootjes met elkaar spelen of elkaars verjaardag vieren. Gelet op de afstand en de reistijd die de man telkens zal moeten overbruggen, kan niet van hem worden verwacht dat hij zijn contactregeling hierop afstemt. De rechtbank zal op dit punt dan ook bepalen dat het doordeweekse contactmoment komt te vervallen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de uitbreiding die haar voor ogen staat voor de weekenden en de vakanties, zoals die hierna zal worden besproken, op welke momenten de man en [minderjarige] meer tijd met elkaar zullen krijgen en dit de contactmomenten op woensdag compenseert.
- De vrouw stelt voor om pas per 1 januari 2025 een weekendregeling uit te voeren, waarbij de man en [minderjarige] van zaterdag 12.00 uur tot zondag 15.00 uur contact met elkaar hebben. De door haar gegeven motivering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat een weekendregeling niet eerder van start zou kunnen gaan. De rechtbank zal de vrouw op dit punt dan ook niet volgen en uitgaan van een contactregeling waarmee op korte termijn kan worden gestart. Zij zal in dat kader aansluiten bij het advies van Sterk Huis. De Raad heeft in zijn brief van 19 maart 2024 aangegeven zich te conformeren aan dit advies. Dit betekent dat de rechtbank het advies van de Raad, zoals tijdens de mondelinge behandeling gegeven, om voorafgaand aan de overnachting van [minderjarige] bij de man twee keer een wenmoment op zaterdag te creëren, niet zal volgen. Op zaterdag heeft [minderjarige] zwemles, waardoor er door de reistijd naar en van de man onvoldoende tijd beschikbaar is om [minderjarige] rustig te laten wennen bij de man.
- Volgens de vrouw is het niet in het belang van [minderjarige] om al op vrijdag om 17.00 uur naar de man te gaan. Zij kan door haar werk [minderjarige] niet op dat tijdstip naar de man brengen. Bovendien is [minderjarige] volgens haar op vrijdag erg moe en heeft hij daardoor mogelijk geen zin om naar de man te gaan. Op vrijdagmiddag zijn er bovendien files op de weg, waardoor de reistijd te veel vraagt van [minderjarige] . De rechtbank deelt deze bezwaren niet. Van de man is niet gebleken dat hij [minderjarige] niet op dat tijdstip bij de vrouw zou kunnen ophalen. Hij heeft immers nu ook om de week contact met [minderjarige] op vrijdagmiddag. Dat [minderjarige] mogelijk te vermoeid is van de schoolweek, levert evenmin een bezwaar op om de weekendregeling niet al op vrijdag aan te laten vangen. [minderjarige] zal naar mate hij ouder wordt, steeds beter met school om kunnen gaan. Niet ongebruikelijk is bovendien dat jonge kinderen tijdens een autorit in slaap vallen en daarna minder vermoeid wakker worden.
- De vrouw voorziet verder dat [minderjarige] door de man op zaterdag niet zal worden vervoerd naar zwemles of naar sport, waardoor [minderjarige] wordt belemmerd in zijn (sportieve) ontwikkeling. De man heeft op zijn beurt verklaard dat hij die intentie inderdaad niet heeft.
Ten aanzien van de zwemles die op zaterdag gevolgd zal gaan worden, ziet de rechtbank inderdaad een belemmering om de weekendregeling al op vrijdag te laten beginnen, nu de man niet bereid is om [minderjarige] voor de zwemles naar [woonplaats 2] te brengen. Nederland is een waterrijk land en het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk dat hij leert zwemmen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat, zolang [minderjarige] zwemles heeft op zaterdag om het A, B en eventueel C-diploma te halen, de contactmomenten in het weekend op zaterdag na de zwemles starten en de man [minderjarige] bij het zwembad ophaalt. Het is aan de vrouw om de man te informeren over de vorderingen van [minderjarige] op dit vlak en het tijdstip waarop de zwemles eindigt. Op het moment dat [minderjarige] het A, B, en eventueel C-diploma heeft behaald, zal de man [minderjarige] voortaan in de even weken op vrijdag om 17.00 uur bij de vrouw ophalen.
In tegenstelling tot de vrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding om de weekendregeling ook na het halen van de zwemdiploma’s steeds op zaterdag te laten starten. Dat [minderjarige] mogelijk een sport, zoals voetbal, gaat beoefenen, dat ook op zaterdag plaatsvindt, is een onzekere toekomstige omstandigheid waar op dit moment geen rekening mee kan worden gehouden.
- De vrouw stelt voor om [minderjarige] op zondag om 16.00 uur bij de man op te halen. De man zou graag zien dat het contactmoment in het weekend tot zondag om 18.00 uur duurt. Geen van de partijen hebben hun voorkeur voor het tijdstip onderbouwd. De rechtbank zal op dit punt dan ook het advies van de Raad volgen, zijnde dat [minderjarige] op 16.00 uur door de vrouw bij de man wordt opgehaald. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat er een forse reistijd is tussen het adres van de man en de vrouw en dat [minderjarige] nog erg jong is. Hij moet de gelegenheid krijgen om weer thuis te “landen” en op tijd naar bed te kunnen gaan.
- De vrouw heeft bezwaar tegen de door de man voorgestelde verdeling van de schoolvakanties.
  • Voorjaarsvakantie: Zij gaat jaarlijks tijdens de voorjaarsvakantie met haar familie op wintersport. De man erkent dat dit ook tijdens de relatie van partijen gebruikelijk was. [minderjarige] is dat al gewend. De rechtbank zal ten aanzien van de voorjaarsvakantie dan ook bepalen dat deze jaarlijks aan de vrouw toekomt, gelet op de bestaande traditie binnen haar familie.
  • Meivakantie: De man heeft verzocht om een verdeling van de schoolvakanties. Hij heeft geen concreet voorstel gedaan voor de verdeling daarvan. De vrouw heeft in haar verweerschrift zich evenmin uitgelaten over de meivakantie. Bekend is dat de meivakantie een week duurt, maar scholen hebben de mogelijkheid om deze met een week uit te breiden. De rechtbank zal deze vakantie in goede justitie dan ook zo verdelen dat deze bij helfte wordt verdeeld.
o Als de meivakantie een week duurt, dan is [minderjarige] vanaf vrijdag 17.00 uur tot woensdagmiddag 12.00 uur bij de ouder, bij wie hij volgens de weekendregeling al is. Op woensdagmiddag 12.00 uur wordt hij door de andere ouder opgehaald, bij wie hij in het opvolgende weekend is en loopt de weekendregeling door.
o Als de meivakantie twee weken duurt, dan is [minderjarige] vanaf de eerste vrijdag17.00 uur tot de tweede vrijdag 16.00 uur bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn. De andere ouder, haalt [minderjarige] op de tweede vrijdag op zoals te doen gebruikelijk bij de weekendregeling. Het laatste weekend brengt [minderjarige] door bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn.
  • Zomervakantie: Volgens de vrouw is [minderjarige] nog niet gewend bij de man en kan van hem niet gevergd worden, dat hij in 2024 drie weken aaneengesloten bij de man doorbrengt. Bovendien heeft zij al een vakantie geboekt, die de eerste drie weken van de zomervakantie in beslag neemt. De man ziet dit bezwaar niet. De vrouw had immers eerst met hem moeten overleggen over de verdeling van de zomervakantie van 2024. Met de man is de rechtbank van oordeel dat, nu partijen samen het gezag uitoefenen over [minderjarige] , zij met elkaar hadden moeten overleggen over de verdeling van de zomervakantie. Dit is echter niet gebeurd en de vrouw heeft, vooruitlopend op de zomervakantie, al een reis geboekt. De rechtbank zal voor dit jaar de zomervakantie zo verdelen, dat [minderjarige] de eerste drie weken bij de vrouw is en dat hij, met inachtneming van een paar dagen om weer thuis te “landen”, van 30 juli tot en met 16 augustus 2024 bij de man zal zijn. De volgende jaren zal [minderjarige] in de oneven jaren de eerste drie weken bij de man zijn en in de even jaren de laatste drie weken. In de even jaren is dat andersom.
  • Herfstvakantie: De vrouw heeft voorgesteld om de voorjaarsvakantie te compenseren met een andere vakantie, die dan aan de man toe zou komen. De man heeft hier geen bezwaar tegen geuit. De rechtbank zal met het oog hierop bepalen dat [minderjarige] elk jaar in de herfstvakantie bij de man zal zijn.
  • Kerstvakantie: Volgens de vrouw heeft de man de verdeling van de kerstvakantie onvoldoende concreet voorgesteld. Zij vraagt om die verdeling af te wijzen. De rechtbank ziet dit anders. De man stelt een verdeling bij helfte voor, waarbij de kerstdagen en oud- en nieuw tussen beide partijen worden gedeeld. Ook de vrouw doet een voorstel daartoe. De regelingen die beide partijen voorstellen, betekent echter voor [minderjarige] dat hij in die twee weken vaak tussen zijn ouders zal moeten wisselen. Dat vindt de rechtbank niet in zijn belang, omdat een en ander voor hem erg onrustig kan zijn. De rechtbank zal dan ook een regeling vaststellen, waarbij [minderjarige] zo min mogelijk hoeft te wisselen tussen partijen en hij bij elk van zijn ouders een deel van de feestdagen kan doorbrengen.
- Officiële feestdagen: De man vraagt verdeling bij helfte, maar doet zelf geen voorstel voor een verdeling daarvan. De vrouw merkt daarover terecht op dat dit verzoek onvoldoende concreet is en dat dit moet worden afgewezen. De rechtbank onderschrijft in dit verband het standpunt van de vrouw, mede omdat niet duidelijk is welke dagen de man met ‘officiële feestdagen’ bedoelt. De rechtbank zal het verzoek van de man op dit punt dan ook afwijzen, waarbij zij er van uit gaat dat tijdens die dagen de reguliere weekendregeling doorloopt.
- Dwangsom: De man verzoekt om aan de nakoming van een vast te stellen contactregeling een dwangsom te verbinden, om de vrouw te dwingen daar aan mee te werken. De vrouw vraagt om afwijzing van dit verzoek. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om aan de nakoming van een vast te stellen contactregeling een dwangsom te verbinden. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vrouw tijdens de voorlopige contactregeling op enig moment haar medewerking heeft geweigerd. Daarnaast is niet gebleken van indicaties dat de vrouw zal weigeren om mee te werken aan een door de rechtbank vastgestelde contactregeling. Dit verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
4.10.
De rechtbank wijst partijen nog op het volgende. Het komt niet vaak voor dat de rechtbank zo een gedetailleerde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken moet formuleren. Doorgaans wordt de verdeling van de vakanties over onder meer de specifieke tijden aan partijen zelf overgelaten. De standpunten van de partijen liggen echter zo ver uit elkaar dat de rechtbank met deze regeling zoveel mogelijk heeft willen uitsluiten dat zij opnieuw met elkaar in conflict raken. Te voorzien is echter dat, welke regeling dan ook, na verloop van tijd op onderdelen aangepast zal moeten worden. [minderjarige] is immers nog jong. Dit vraagt van partijen dat zij in de toekomst met elkaar in overleg moeten over deze regeling. Maar het vraagt bovenal van partijen dat zij het belang van [minderjarige] voorop stellen en dat zij het hem gunnen om een fijn en onbelast contact te hebben met zijn beide ouders. De nadruk moet niet komen te liggen op een rekenkundig gelijke verdeling van de vakanties en vrije dagen, maar op het belang van [minderjarige] om zorgeloos te mogen genieten van de tijd met zijn beide ouders. Zover zijn partijen echter nog lang niet. De rechtbank vertrouwt er dan ook op dat partijen, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling ook hebben toegezegd, onder begeleiding van Sterk Huis verder zullen werken aan het verbeteren van de oudercommunicatie en dat zij bij de bepaling van hun wensen rekening zullen houden met het belang van [minderjarige] . Zij zijn het aan [minderjarige] verplicht om er voor te zorgen dat hij geen last (meer) heeft van hun onderlinge problemen.
4.11.
Het voorgaande betekent, in elkaars verband en samen bezien, dat de rechtbank op de verzoeken van beide partijen in het belang van [minderjarige] zal beslissen als na te melden.
4.12.
De rechtbank zal de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.13.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de zaak over hun kind gaat, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij haar eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar:
  • met ingang van de eerstvolgende zaterdag (29 juni 2024) in de even weken van zaterdag na de zwemles tot zondag 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] bij de zwemles ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag om 16.00 uur bij de man ophaalt;
  • vanaf de eerstvolgende vrijdag in de even weken nadat [minderjarige] het A, B, en eventueel C-diploma heeft gehaald en hij geen zwemles meer op zaterdag heeft, van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.00 uur, waarbij de man [minderjarige] op vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag 16.00 uur ophaalt bij de man;
  • alsmede gedurende een deel van de schoolvakanties, waarbij deze aansluiten op de gebruikelijke verdeling van de weekendregeling, dus vanaf zaterdag na de zwemles of vrijdag 17.00 uur. Dat betekent dat als hierna wordt vermeld vanaf vrijdag 17.00 uur, dat dan gelezen moet worden vanaf zaterdag na de zwemles of vanaf vrijdag 17.00 uur;
  • Als de meivakantie een week duurt, dan is [minderjarige] vanaf vrijdag 17.00 uur tot woensdagmiddag 12.00 uur bij de ouder, bij wie hij volgens de weekendregeling al is. Op woensdagmiddag 12.00 uur wordt hij door de andere ouder opgehaald, bij wie hij in het opvolgende weekend is en loopt de weekendregeling door.
  • Als de meivakantie twee weken duurt, dan is [minderjarige] vanaf de eerste vrijdag 17.00 uur tot de tweede vrijdag 16.00 uur bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn. De andere ouder, haalt [minderjarige] op de tweede vrijdag op zoals te doen gebruikelijk bij de weekendregeling. Het laatste weekend brengt [minderjarige] door bij de ouder bij wie hij volgens de weekendregeling zou zijn.
  • Tijdens de helft van de zomervakantie in de even jaren tijdens de laatste drie weken en in de oneven jaren tijdens de eerste drie weken, met dien verstande dat [minderjarige] in 2024 in de eerste periode van drie weken bij de vrouw zal zijn en in de tweede periode, van 30 juli tot en met 16 augustus 2024 17.00 uur, bij de man zal zijn;
  • Tijdens de voorjaarsvakantie zal [minderjarige] bij de vrouw zijn en tijdens de herfstvakantie aansluitend of volgend op het weekend zal hij bij de man zijn;
  • Tijdens de kerstvakantie, waarbij [minderjarige] vanaf vrijdag 17.00 uur doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere weekendregeling verblijft tot Tweede Kerstdag om 09.00 uur, waarna [minderjarige] van Tweede Kerstdag 09.00 uur tot Nieuwjaarsdag 10.00 uur bij de andere ouder is en hij van Nieuwjaarsdag 10.00 uur tot het einde van dat weekend weer terug wisselt;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.