In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen verhuurder en huurder over de verhoging van het voorschotbedrag voor energiekosten. De huurder, [gedaagde], had een huurovereenkomst met de verhuurder, [eisers], waarin was afgesproken dat de huurder maandelijks een voorschot voor gas, water en elektra zou betalen. De verhuurder heeft het voorschotbedrag verhoogd, wat de huurder betwistte. De huurder stelde dat er een maximum van € 125,00 was afgesproken voor de energiekosten en dat de verhoging in strijd was met de huurovereenkomst. De verhuurder voerde aan dat hij het recht had om het voorschot aan te passen op basis van de verwachte kosten.
De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder het voorschotbedrag mocht verhogen en dat de huurder tekort was geschoten in de betaling van de verschuldigde voorschotten. De vordering van de verhuurder tot betaling van € 1.674,10 werd toegewezen, inclusief een contractuele boete van € 250,00 en buitengerechtelijke incassokosten van € 196,60. De vordering van de huurder in reconventie tot terugbetaling van te veel betaalde energiekosten werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de afspraken in de huurovereenkomst niet duidelijk genoeg waren om een maximum voor de energiekosten vast te stellen en dat de verhuurder zijn zorgplicht niet had geschonden. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan de verhuurder.