VI. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.
b. een toename van de oppervlakte van bestaande gebouwen binnen het bouwperceel is toegestaan indien het vigerende bestemmingsplan borgt dat de gebouwen alleen gebruikt mogen worden voor een ter plaatse toegelaten nevenfunctie, niet zijnde veehouderij.
2. Tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 4.11 en artikel 25.1 geldt voor veehouderijen de regel dat geen toename is toegestaan van de oppervlakte van bestaande gebouwen en de oppervlakte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behoudens indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij als bedoeld in artikel 25.1, tweede lid.
3. In afwijking van artikel 2, derde lid, wordt onder oppervlakte van bestaande gebouwen in het eerste en tweede lid, verstaan de oppervlakte van de gebouwen die:
a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning; of
c. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
4. In afwijking van artikel 2, derde lid, wordt onder de oppervlakte van bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde in het tweede lid, verstaan de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:
a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of
b. mag worden gebouwd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning; of
c. is gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
5. Tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 4.11, onder c, artikel 6.3, tweede lid, onder b, en artikel 7.3, tweede lid, onder b, geldt voor veehouderijen de regel dat binnen gebouwen dieren alleen op de grond gehouden mogen worden ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
6. Tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 6.3, tweede lid onder c, en artikel 7.3, tweede lid, onder c, geldt voor veehouderijen de regel dat een gebruikswijziging van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van de gebouwen voor de uitoefening van een veehouderij, alleen is toegestaan indien overeenkomstige toepassing is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, onder a.
Artikel 3.2.1 Gebouwen binnen het bouwvlak
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen en van de op de kaart ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangegeven maximum oppervlakte, met dien verstande dat wanneer geen oppervlakte is aangeduid het bouwvlak in zijn geheel mag worden bebouwd. De afstand tussen gebouwen onderling, indien deze niet aaneengesloten zijn gebouwd, dient minimaal 3 m te bedragen. Daarnaast gelden de onder sub a tot en met sub f specifieke regels.
a Bedrijfsgebouwen
Bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de goothoogte bedraagt maximaal 6,5 m;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;
c. de afstand tot de as van de weg bedraagt minimaal 15 m;
d. de afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
met dien verstande dat:
e. op de gronden met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ of ‘specifieke vorm van agrarisch – veehouderij’ uitbreiding van de bestaande oppervlaktemaat aan bedrijfsbebouwing niet is toegestaan.