ECLI:NL:RBZWB:2024:4231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/02/415466 / JE RK 23-1918
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling minderjarige wegens afwezigheid van ontwikkelingsbedreiging en adequate hulpverlening

Op 6 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI), om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 9 december 2024. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder van [minderjarige] en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] aangegeven dat hij geen verlenging van de ondertoezichtstelling nodig vindt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, zich maximaal inspant en dat er een betrokken netwerk is dat ondersteuning biedt. Er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], zowel thuis als op school. De GI heeft in haar standpunt aangegeven dat er nog onvoldoende zicht is op de opvoedingsvaardigheden van de moeder, maar dat de situatie rondom [minderjarige] 'goed genoeg' is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is, gezien de positieve ontwikkelingen en de toezegging van de moeder om hulpverlening in een vrijwillig kader voort te zetten.

De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen, met de overweging dat de hulpverlening adequaat is en de situatie van [minderjarige] voldoende is. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024, met de schriftelijke uitwerking vastgesteld op 19 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415466 / JE RK 23-1918
Datum uitspraak: 6 juni 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Tilburg,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats].
advocaat: mr. F.J. Koningsveld te Breda.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 29 november 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 8 mei 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het e-mailbericht van mr. Koningsveld van 21 mei 2024.
1.2
Op 6 juni 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3
[minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan heeft hij gebruik gemaakt op 3 juni 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld, te weten dat hij een verlenging van de ondertoezichtstelling niet nodig vindt.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3
Bij beschikking van 9 december 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Bij de in deze zaak gegeven beschikking van 29 november 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 9 juni 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek, in afwachting van schriftelijk bericht van de GI.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen, te weten voor de resterende periode tot 9 december 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1
Bij brief van 8 mei 2024 voert de GI schriftelijk, samengevat, het volgende aan. De inzet van hulpverlening vanuit De GezinsManager komt nog steeds onvoldoende van de grond. Reden hiervoor lijkt te zijn de belastende medische achtergrond van de moeder. De moeder lijkt zich binnen haar mogelijkheden maximaal in te spannen. Gezien wordt dat de moeder veel op haar netwerk steunt en er geen zorgen zijn over het welzijn van [minderjarige]. Ook op school zijn er geen zorgen over hem. De GI handhaaft het resterende deel van het verzoek, om in de komende periode te bespreken of een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is of de ondertoezichtstelling kan worden afgesloten.
4.2
In aanvulling op voormelde brief brengt de GI tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren. Omdat er onvoldoende zicht is op de opvoedvaardigheden van de moeder, kan de GI niet met volledige zekerheid zeggen dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer is. Anderzijds, op school gaat het goed en [minderjarige] gaat naar sport en fysio. Sinds de ondertoezichtstelling er is, gaat het een stuk beter en is de vermijding en het vluchtgedrag van de moeder afgenomen. Soms maakt zij bijzondere keuzes, maar over het algemeen heeft de moeder het goed voor elkaar. Een betrokken netwerk speelt daarin ook een rol. Als de moeder uitvalt, kunnen anderen inspringen. De moeder weet waar zij aan de bel moet trekken als het niet goed gaat. Als de kinderrechter het resterende verzoek zou afwijzen, dan begrijpt de GI dat.

5.Het (nadere) standpunt van belanghebbende

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat het steeds beter gaat. De moeder heeft haar leven terug op de rit. Zij heeft een fijn netwerk om haar heen dat haar kan opvangen als dat nodig is. Daarnaast weet de moeder nu de weg naar hulpverlening te vinden en is ook school betrokken. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is dan ook niet nodig. De moeder zegt toe dat zij hulpverlening in het vrijwillig kader zal voortzetten.

6.De (nadere) beoordeling

6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Artikel 1:255 lid 1 BW bepaalt dat de rechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Uit de overgelegde stukken, maar met name tijdens de mondelinge behandeling, is gebleken dat, hoewel de GI nog geen volledig zicht heeft op de opvoedingsvaardigheden van de moeder, er in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet. Zo heeft de moeder een sterk netwerk om zich heen verzameld en kan er altijd iemand inspringen als de (medische) situatie van de moeder daarom vraagt. Ook over [minderjarige] zelf zijn er geen zorgen. De kinderrechter ziet een betrokken moeder die handelt naar haar vermogen en ervoor zorgt dat de dagelijkse gang van zaken rondom [minderjarige] door blijft lopen; op school gaat het goed en [minderjarige] gaat naar fysio- en sportafspraken. De hulpverlening rondom het gezin loopt en de moeder geeft er blijk van hiervoor ook open te staan.
6.4
In het licht van het voorgaande acht de kinderrechter een verlenging van de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. Zij betrekt daarin dat er vanuit school, sport, fysiotherapie en het bestendige netwerk van de moeder genoeg mensen zijn die een oogje in het zeil houden en kunnen ingrijpen daar waar dat nodig is. Bovendien hecht de kinderrechter waarde aan de toezegging van de moeder dat zij in het vrijwillig kader hulpverlening zal blijven accepteren. De moeder heeft laten zien zich voor hulpverlening open te stellen. Dit geeft de kinderrechter voldoende vertrouwen voor een succesvolle voortzetting van de hulpverlening in het vrijwillig kader. De kinderrechter bemerkt bij de mondelinge behandeling dat de GI hierin ook het vertrouwen richting de moeder uitspreekt. De kinderrechter constateert samen met de GI dat de situatie ‘goed genoeg’ is en langere betrokkenheid van de GI niet meer nodig is.
6.5
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
wijst het resterende deel van het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 19 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.