ECLI:NL:RBZWB:2024:4236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/02/416645 / HA ZA 23-634 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot oproep in vrijwaring in civiele procedure met betrekking tot installatieproblemen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 19 juni 2024 een vonnis gewezen in een incident tot oproep in vrijwaring. De eiseres in de hoofdzaak, Gesellschaft mit beschränkter Haftung TRINITY PROGRESS GBMH, gevestigd te Bad Bentheim, Duitsland, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [B.V. 1] en [B.V. 2]. De gedaagden hebben in het incident verzocht om RVS Non Ferro BV in vrijwaring op te roepen, omdat zij een deel van de installatie hebben geleverd waarover klachten zijn geuit door Trinity. Trinity betwist dat de klachten enkel betrekking hebben op de door RVS geleverde onderdelen en stelt dat AFTP, de leverancier van de installatie, verantwoordelijk is voor de gehele installatie.

De rechtbank heeft de vordering tot oproep in vrijwaring toegewezen, omdat er voldoende is gesteld dat er een rechtsverhouding bestaat tussen de gedaagden en RVS, en dat RVS betrokken is bij de klachten over de installatie. De rechtbank overweegt dat het in het belang van een doelmatige procesvoering is om de vrijwaringszaak gelijktijdig met de hoofdzaak te behandelen, ondanks de bezwaren van Trinity over mogelijke vertraging. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De rechtbank heeft bepaald dat RVS door [B.V. 1 en B.V. 2] moet worden gedagvaard voor de terechtzitting op 31 juli 2024, waar zij op de eis in vrijwaring moet antwoorden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/416645 / HA ZA 23-634
Vonnis in incident van 19 juni 2024
in de zaak van
Gesellschaft mit beschränkter Haftung
TRINITY PROGRESS GBMH,
gevestigd te Bad Bentheim (Duitsland),
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. I.K.M. Hoffmann LLM. te Enschede,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B.V. 2],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. B. Vermue te Tilburg.
Eiseres zal hierna Trinity worden genoemd. Gedaagden zullen respectievelijk [B.V. 1] (gedaagde sub 1) en [B.V. 1 en B.V. 2] (gezamenlijk) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 13 maart 2024 van deze rechtbank, met alle daarin genoemde stukken,
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
  • de conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring ex artikel 210 Rv.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.De vordering en het verweer in het incident

2.1.
[B.V. 1 en B.V. 2] vordert dat haar wordt toegestaan RVS Non Ferro BV (hierna: RVS) in vrijwaring op te roepen. AFTP stelt dat een groot deel van de door haar geleverde installatie is ingekocht bij RVS, die ook een deel van de spiraaltorens van de installatie heeft gemonteerd en geleverd. De klachten van Trinity zien op dit deel van de installatie. AFTP heeft RVS in gebreke en aansprakelijk gesteld. RVS heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid tot herstel en heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. [B.V. 1 en B.V. 2] heeft er dan ook belang bij om RVS in vrijwaring op te kunnen roepen.
2.2.
Trinity voert verweer en betwist dat haar klachten enkel zien op de spiraaltorens. Bovendien heeft Trinity de installatie bij AFTP gekocht, zodat die partij verplicht is om een conforme installatie te monteren en leveren. Slechts een deel van de installatie heeft AFTP bij RVS ingekocht, zodat het ook niet mogelijk is om de volledige aansprakelijkheid af te schuiven op RVS. Anders dan in de overeenkomst tussen Trinity en AFTP zijn in de overeenkomst tussen AFTP en RVS ook geen eisen of parameters overeengekomen, waardoor de door RVS geleverde installatie te fragiel is. Dit wordt door AFTP erkend. Ten slotte zal de procedure door de oproep in vrijwaring onredelijk worden vertraagd. Trinity heeft al enorme verliezen geleden en lijdt nog steeds verlies doordat de installatie niet functioneert. Deze schade loopt iedere dag op. Daarnaast betekent het hogere juridische kosten.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De rechtbank wijst de vordering tot oproep in vrijwaring toe. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
3.2.
Een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring is in beginsel toewijsbaar, als voldoende wordt gesteld dat de partij die de derde wil oproepen op grond van een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen. In dat geval heeft het de voorkeur om de vrijwaringszaak zoveel mogelijk tegelijkertijd met de hoofdzaak te behandelen. Bij de vraag of de incidentele vordering kan worden toegewezen, moet de rechtbank dan ook rekening houden met de doelmatigheid van een gezamenlijke behandeling. Daarbij moeten de belangen van alle partijen worden meegewogen, onder andere ten aanzien van de vraag of er een onredelijke of onnodige vertraging van het geding te verwachten is.
3.3.
[B.V. 1 en B.V. 2] heeft voldoende concreet en onderbouwd gesteld dat er sprake is van een rechtsverhouding met RVS, waarbij RVS in elk geval delen heeft geleverd van de door Trinity gekochte installatie en dat ook over die onderdelen wordt geklaagd. Dat er ook klachten zijn over niet door RVS geleverde onderdelen, betekent niet dat [B.V. 1 en B.V. 2] RVS niet in vrijwaring kan oproepen. Dit kan immers ook voor een deel van de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop voor [B.V. 1 en B.V. 2]
3.4.
Trinity heeft gesteld dat zij belang heeft bij een spoedige voortzetting van de procedure en dat het toestaan van de incidentele vordering tot onnodige vertraging van de hoofdzaak leidt. De rechtbank overweegt dat de belangen van alle partijen en de eisen van een doelmatige procesvoering moeten worden beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gewenst is uit het oogpunt van proceseconomie en om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Hoewel het mogelijk is dat door de behandeling in vrijwaring enige vertraging in de hoofdzaak zal kunnen ontstaan, ziet de rechtbank geen gronden om aan te nemen dat daarbij sprake zal zijn van een onredelijke vertraging. Zij weegt daarbij mee dat op grond van artikel 215 Rv op verzoek van een van de partijen afzonderlijk in de hoofdzaak kan worden beslist, indien de hoofdzaak en de vrijwaringszaak niet tegelijk in staat van wijzen zijn. Aan toewijzing van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring staat de vrees tot vertraging dus niet in de weg.
3.5.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat toe dat RVS Non Ferro BV door [B.V. 1 en B.V. 2] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 31 juli 2024 (richtdatum), om op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen,
4.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 juli 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.