ECLI:NL:RBZWB:2024:4248

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
10356209 CV EXPL 23-711 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in huurzaak over hoofdverblijf en ontruiming

In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 22 mei 2024 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen Stichting Casade en een gedaagde partij. De zaak betreft een huurkwestie waarbij de eisende partij, Casade, de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning heeft gevorderd. De gedaagde heeft echter tegenbewijs geleverd dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft behouden, ondanks periodes van afwezigheid door omstandigheden zoals de COVID-19 pandemie.

De procedure begon met een tussenvonnis op 13 september 2023, waarin de gedaagde werd toegelaten tot bewijsvoering over haar hoofdverblijf in de woning. Tijdens het getuigenverhoor op 11 januari 2024 heeft de gedaagde verklaard dat zij van september 2019 tot februari 2021 in India verbleef om voor haar zieke moeder te zorgen, en dat haar terugkeer naar Nederland werd bemoeilijkt door de pandemie. De kantonrechter heeft overwogen dat deze omstandigheden niet tegen de gedaagde kunnen worden ingeroepen, aangezien zij de intentie had om haar hoofdverblijf in de woning te behouden.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad, en heeft de vordering van Casade afgewezen. Casade is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 926,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10356209 \ CV EXPL 23-711
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
STICHTING CASADE,
te Kaatsheuvel (gemeente Loon op Zand),
eisende partij,
hierna te noemen: Casade,
gemachtigde: mr. W.A. Kempe,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.R. Jadoenath.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 september 2023
- de akte van [gedaagde]
- het getuigenverhoor van 11 januari 2024 aan de zijde van [gedaagde]
- de conclusie na enquête van [gedaagde]
- de conclusie na enquête van Casade
1.2.
Hierna is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
13 september 2023.
2.2.
Bij vonnis van 13 september 2023 is [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat zij haar hoofdverblijf in de woning aan het [adres] heeft (gehad) vanaf januari 2020 tot heden.
2.3.
[gedaagde] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Zij heeft in dat kader als getuigen laten horen: mevrouw [naam] (haar dochter) en zichzelf.
2.4.
De kantonrechter overweegt dat in de wet is bepaald dat een getuigenverklaring slechts als bewijs kan dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten (artikel 163 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna te noemen: Rv). Verder kunnen partijen als getuige optreden. Daaromtrent is echter in artikel 164 RV bepaald dat een partijverklaring omtrent de door deze partij te bewijzen feiten geen bewijs in diens voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. In dit geval merkt de kantonrechter mevrouw [gedaagde] (gedaagde) aan als partijgetuige.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] is geslaagd in het van haar verlangde (tegen)bewijs en overweegt hiertoe als het volgende.
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] de woning langdurig heeft verlaten in verschillende perioden in de jaren 2019 tot en met 2023. Dat zij een aanzienlijke periode het gehuurde niet heeft bewoond wordt ondersteund door verschillende verklaringen van buren en omwonenden die door Casade zijn overgelegd. Tijdens de zitting op 20 juli 2023 heeft [gedaagde] aanvankelijk gezegd dat het niet klopt dat zij een aanzienlijke periode niet in woning heeft verbleven, maar dat heeft zij later herzien tijdens haar getuigenverklaring op 11 januari 2024. Hier heeft zij verklaard dat zij van 13 september 2019 tot en met 22 februari 2021 in India heeft verbleven. Zij is naar India gegaan met de bedoeling daar slechts enkele maanden te verblijven om haar zieke moeder te verzorgen, echter was het voor haar niet mogelijk om terug te keren naar Nederland door COVID-19. Naar het oordeel van de kantonrechter was het niet kunnen terugkeren naar Nederland in deze periode vanwege de pandemie een bijzondere en onvoorziene omstandigheid. Niet is gebleken dat [gedaagde] de intentie gehad om voor zo’n lange tijd naar het buitenland te vertrekken. Dat zij altijd de bedoeling heeft gehad om haar hoofdverblijf te houden in het gehuurde hebben zowel [gedaagde] als haar dochter verklaard en nader toegelicht tijdens het getuigenverhoor op 11 januari 2024. Dat [gedaagde] in de periode september 2019 tot en met februari 2021 in India heeft verbleven en zij daarom afwezig was in de woning, kan haar om die reden dan ook niet worden tegengeworpen. Weliswaar had het op de weg gelegen van [gedaagde] om haar (langdurige) afwezigheid en de reden daarvan te melden aan Casade zodat zij hiervan op de hoogte was, echter is dit onvoldoende om te concluderen dat zij haar hoofdverblijf niet in de woning heeft gehad.
Casade tijdens de zitting van 20 juli 2023 gezegd begrip te hebben voor de afwezigheid van [gedaagde] in de perioden na 22 februari 2021 waarin [gedaagde] regelmatig enkele maanden naar India is gereisd vanwege familieomstandigheden. Maar heeft zij ook opgemerkt dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat zij in de tussenliggende perioden wel haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit beide verklaringen van [gedaagde] en haar dochter genoegzaam gebleken dat [gedaagde] ook in de tussenliggende perioden haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad. Zo volgt uit de verklaringen van [gedaagde] en haar dochter, dat dochter na februari 2021 enkele maanden bij [gedaagde] heeft gewoond tijdens haar zwangerschap. De kantonrechter acht bovendien de nadere toelichting van [gedaagde] en haar dochter waarom [gedaagde] niet altijd adequaat heeft gereageerd op het aanbellen door Casade voldoende aannemelijk. Zo heeft ze toegelicht dat zij portretten maakt op de zolder, waarbij zij met een koptelefoon op naar muziek luistert en dat zij ook overdag regelmatig slaapt, waardoor zij de deurbel niet hoort. Door de dochter is ook een nadere toelichting gegeven op het gebruik van de bankpas van [gedaagde] . Zo heeft zij verklaard dat zij de financiële zaken voor [gedaagde] regelde als [gedaagde] in India verbleef. Ook heeft zij verklaard dat zij gebruik maakte van de bankpas van [gedaagde] tijdens de perioden dat [gedaagde] in Nederland verbleef.
Gelet op al het voorgaande concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij altijd haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad, dan wel de bedoeling heeft gehad om daar haar hoofdverblijf te houden. Hiermee heeft zij voldaan aan het door haar te leveren tegenbewijs. Dit betekent dat de vordering van Casade zal worden afgewezen. Wat door partijen verder naar voren is gebracht in hun conclusies na enquête kan verder onbesproken blijven omdat het niet leidt tot een ander oordeel.
2.7.
Casade is de partij die ongelijk krijgt en zij moet daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld, daaronder begrepen de kosten van het getuigenverhoor. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
  • salaris gemachtigde € 714,00 (3,5 punten x € 204,00)
  • getuigentaxe € 110,00
  • nakosten € 102,00
---------
Totaal € 926,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Casade om de proceskosten van € 926,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.