In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Mooiland en Stichting Coop Pensioenfonds. Mooiland, de eiseres, is eigenaar van verschillende percelen grond en heeft deze percelen verkocht. De verkoop dient uiterlijk op 31 mei 2024 onbezwaard te geschieden, maar er rust nog een hypothecaire inschrijving ten behoeve van Coop Pensioenfonds op deze percelen. Coop Pensioenfonds is echter per 13 september 2016 ontbonden en kan de hypothecaire inschrijving niet meer doorhalen. Mooiland vordert in dit kort geding de hypothecaire inschrijving waardeloos te verklaren, zodat zij de percelen onbelast kan leveren aan de koper.
De voorzieningenrechter oordeelt dat Mooiland voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat de hypothecaire inschrijving een belemmering vormt voor de levering van de percelen. De rechter verwijst naar artikel 3:274 lid 1 BW, dat bepaalt dat een schuldeiser verplicht is om een verklaring af te geven wanneer een hypotheek is tenietgegaan. Aangezien Coop Pensioenfonds niet meer bestaat, kan deze verklaring niet worden afgegeven. De voorzieningenrechter concludeert dat Mooiland als onmiddellijk belanghebbende kan verzoeken om de hypothecaire inschrijving waardeloos te verklaren.
Uiteindelijk verklaart de voorzieningenrechter de hypothecaire inschrijving waardeloos, maar verklaart Mooiland niet-ontvankelijk in haar vordering tegen Coop Pensioenfonds, omdat deze stichting niet meer bestaat. Mooiland moet haar eigen proceskosten dragen, ondanks dat zij materieel in het gelijk is gesteld. Het vonnis gaat in kracht van gewijsde, omdat er geen rechtsmiddel meer openstaat.