ECLI:NL:RBZWB:2024:4255

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/02/422813 / KG ZA 24-245 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag en bestuurdersaansprakelijkheid in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de voorzieningenrechter op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] BV. [eiser], bestuurder van [bedrijf 1] B.V., vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door [gedaagde] waren gelegd op zijn banktegoeden en woning. De achtergrond van het geschil ligt in een activa/passiva-overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [gedaagde], waarbij [bedrijf 1] een bedrag van € 250.000,00 diende te betalen in termijnen. [gedaagde] stelde dat [bedrijf 1] in gebreke was met de betalingen en ontbond de overeenkomst, waarna beslag werd gelegd op de persoonlijke bezittingen van [eiser].

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat [bedrijf 1] voldoende verhaal bood voor de vorderingen van [gedaagde]. De rechter benadrukte dat het niet betalen van de openstaande facturen niet automatisch betekent dat er geen verhaal is. Bovendien werd vastgesteld dat [eiser] als bestuurder mogelijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt voor de tekortkomingen van [bedrijf 1]. De rechter weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat de vorderingen van [eiser] tot opheffing van het beslag worden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

reCHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/422813 / KG ZA 24-245
Vonnis in kort geding van 18 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] , gemeente Altena,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. E.M. Richel,
tegen
[gedaagde] BV
t.h.o.d.n.
[handelsnaam] ,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A. Vranac- Kasumovic en mr. L.R. Ridderbroek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
− de dagvaarding van 31 mei 2024 met producties 1 t/m 8,
− de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 7,
− de aanvullingen bij producties 4 en 5 (begeleidende e-mails) van de zijde van [gedaagde] ,
− de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is een groothandel in bloemen en planten.
2.2.
[gedaagde] houdt zich − onder meer − bezig met het kweken van bomen en planten en aanverwante artikelen en het handelen daarin.
2.3.
[bedrijf 1] en [gedaagde] hebben op 6 maart 2023 een activa/passiva-overeenkomst gesloten [1] . Op grond van die overeenkomst heeft [bedrijf 1] van [gedaagde] voor een koopsom van € 250.000,00 de goodwill (gebaseerd op een minimale omzet van € 2.500.000,00), de huurovereenkomst met verhuurder [bedrijf 2] B.V. met betrekking tot containers en platen en het klantenbestand met alle daarbij behorende informatie overgenomen. Op 1 januari 2023 heeft de levering plaatsgevonden. Met de activa/passiva-overeenkomst heeft [bedrijf 1] feitelijk de commerciële tak van [gedaagde] overgenomen.
2.4.
In de activa/passiva-overeenkomst is bepaald dat de koopsom na overnamedatum in 5 jaar zal worden afgelost door voldoening van wekelijkse termijnen: de eerste 2 jaar
€ 500,00 per week, de daaropvolgende 3 jaar € 1.269,00 per week en een slottermijn van
€ 1.305,00.
2.5.
[gedaagde] heeft exclusief voor [bedrijf 1] planten gekweekt en op basis van afzonderlijke koopovereenkomsten aan [bedrijf 1] verkocht en geleverd. [bedrijf 1] is daarvoor (via selfbilling) gefactureerd.
2.6.
Na [bedrijf 1] bij brief van 21 december 2023 in gebreke te hebben gesteld met betrekking tot de achterstallige termijnen van de koopsom (€ 22.000,00) en de nog openstaande facturen [2] , heeft (de advocaat van) [gedaagde] bij brief van 29 december 2023 de activa/passiva-overeenkomst per direct ontbonden wegens het verzuim van [bedrijf 1] om het nog openstaande bedrag van € 456.358,98 te voldoen [3] .
2.7.
In reactie op deze ontbinding heeft (de advocaat van) [bedrijf 1] bij e-mail van 19 januari 2024 [4] betwist in verzuim te zijn met betrekking tot de betaling van de termijnen van de koopsom en [gedaagde] gesommeerd de gevolgen van de ontbinding ongedaan te maken.
2.8. (
De advocaat van) [gedaagde] heeft bij email van 25 januari 2024 [5] volhard in de bevoegdheid de activa/passiva-overeenkomst te ontbinden, omdat [bedrijf 1] de overeengekomen termijnbetalingen al twaalf maanden niet heeft voldaan.
2.9.
Bij e-mail van 1 maart 2024 [6] heeft [eiser] [gedaagde] bericht de ingebrekestelling van 21 december 2023 niet te hebben ontvangen en heeft [eiser] namens [bedrijf 1] de activa/passiva-overeenkomst ontbonden.
2.10.
Bij brief van 12 april 2024 [7] hebben de advocaten van [gedaagde] [eiser] als bestuurder van [bedrijf 1] op diverse gronden persoonlijk aansprakelijk gesteld voor het feit dat [bedrijf 1] de facturen voor de afgenomen planten vanaf september 2023 tot en met december 2023 onbetaald laat en de termijnen voor de koopsom van de activa/passiva-overeenkomst niet voldoet.
2.11.
[gedaagde] heeft op 2 mei 2024 een verzoekschrift tot beslaglegging ten laste van [eiser] ingediend. Hierin heeft [gedaagde] gesteld een opeisbare vordering te hebben op [bedrijf 1] wegens (i) door haar geleverde planten uit hoofde van de koopovereenkomsten ter grootte van € 296.680,62 en (ii) vervangende schadevergoeding (€ 109.688,88) en aanvullende schadevergoeding € (250.000,00) als gevolg van de buitengerechtelijke ontbinding van de activa/passiva-overeenkomst.
[gedaagde] heeft in het verzoekschrift gesteld dat [eiser] als bestuurder van [bedrijf 1] persoonlijk aansprakelijk is voor de schulden van [bedrijf 1] op de navolgende acht gronden:
onrechtmatig handelen, althans onbehoorlijke taakvervulling wegens buitenproportionele privé-uitgaven en selectieve betalingen met de financiële middelen van [bedrijf 1] ,
onrechtmatig handelen wegens verhaalsfrustratie en selectieve betalingen,
onrechtmatig handelen wegens wanbeheer en wanbeleid door (dubieuze) overboekingen aan de eigen beheermaatschappij,
onzorgvuldige handelwijze door eigen autokosten te voldoen vanuit de financiële middelen van [bedrijf 1] ,
ernstige schending zorgvuldigheidsnorm en derhalve onrechtmatig handelen door o.a. selectieve betaling van management fee en misleidende ‘trucs’,
bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de “Beklamel”-norm,
betalingsonwil,
financieel en operationeel wanbeleid.
2.12.
De voorzieningenrechter heeft op 2 mei 2024 beslagverlof verleend, met begroting van de vordering van [gedaagde] , inclusief rente en kosten, op € 817.000,00.
2.13.
[gedaagde] heeft op 3 mei 2024 ten laste van [eiser] conservatoir beslag gelegd op zijn banktegoeden onder Triodos Bank en op zijn woning aan de [adres] . Het beslag op de banktegoeden heeft voor ongeveer € 25.000,00 doel getroffen.
2.14.
[gedaagde] heeft bij dagvaarding van 17 mei 2023 de eis in de hoofdzaak ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert als voorlopige voorziening:
I.
primairde ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslagen onder de Triodos Bank NV en op de onroerende zaak [adres] , met onmiddellijke ingang op te heffen, althans
subsidiairhet conservatoir beslag ten laste van [eiser] onder de Triodos Bank NV met onmiddellijke ingang op te heffen, althans
meer subsidiair[gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het conservatoire beslag op straffe van een dwangsom, althans
uiterst subsidiaireen voorziening te treffen ter opheffing van voornoemd conservatoir beslag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] stelt dat er geen grondslag is voor bestuurdersaansprakelijkheid. [bedrijf 1] verkeert niet de toestand te hebben opgehouden te betalen. Partijen hebben een zakelijk geschil over de betalingen en over de nakoming door [gedaagde] van de activa/passiva-overeenkomst. De vordering waarvoor beslag is gelegd is dan ook ondeugdelijk. [eiser] wordt door het beslag op zijn bankrekening hard geraakt, omdat hij daardoor niet langer aan zijn financiële verplichtingen kan voldoen. Dit beslag is bovendien onnodig omdat de overwaarde van zijn woning, waarop ook beslag is gelegd, voldoende zekerheid biedt voor de vermeende vordering van [gedaagde] en er geen vrees voor verduistering is.
3.3.
Volgens [gedaagde] is niet summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering. [bedrijf 1] komt haar betalingsverplichting niet na en [eiser] is daarvoor als bestuurder op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk. Er is sprake van persoonlijk verwijtbaar handelen. [eiser] heeft geen vervangende zekerheid geboden. Het belang van [gedaagde] bij handhaving van de gelegde beslagen weegt zwaarder dan het belang van [eiser] bij opheffing daarvan. De gelegde beslagen moeten daarom blijven liggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (Hoge Raad 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
De vordering van [gedaagde] op [eiser] is gebaseerd op onrechtmatige daad (bestuursaansprakelijkheid). Voor aansprakelijkheid van de bestuurder naast de vennootschap kan alleen sprake zijn als hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de rol die hij heeft gespeeld bij de normschending door de vennootschap. Wil er sprake zijn van persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder voor de niet-nakoming door de vennootschap van haar verplichtingen, dan zal een schuldeiser niet alleen moeten stellen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen voldoet, maar ook dat zij geen verhaal biedt voor de door de schuldeiser geleden schade. Uitgangspunt is immers dat primair de vennootschap aansprakelijk is voor haar handelen c.q. nalaten en de daardoor door een derde geleden schade.
4.3.
Het handelen c.q. nalaten van [bedrijf 1] , waarvoor [gedaagde] [eiser] als (indirect) bestuurder van [bedrijf 1] aansprakelijk houdt, is het niet betalen van de openstaande facturen voor de geleverde planten en het niet betalen van de overeengekomen termijnen van de koopsom.
4.4.
In het beslagrekest wordt [eiser] een groot aantal verwijten gemaakt op grond waarvan hij als bestuurder aansprakelijk zou zijn voor de door [bedrijf 1] niet nagekomen betalingsverplichtingen, maar is onvoldoende gesteld dat [bedrijf 1] geen verhaal biedt voor de vermeende vorderingen van [gedaagde] . Ter zitting is van de zijde van [gedaagde] toegelicht dat het feit dat [bedrijf 1] geen verhaal biedt blijkt uit de omstandigheid dat er vanaf november 2023 een bedrag van in totaal € 296.680,62 aan onbetwiste facturen voor geleverde planten open staat, en de omstandigheid dat [bedrijf 1] nog niets heeft betaald ter aflossing van de koopsom voor de activa/passiva-overeenkomst.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het enkele feit dat [bedrijf 1] de vermeende vorderingen van [gedaagde] niet betaalt, nog niet kan worden afgeleid dat [bedrijf 1] geen verhaal biedt. Partijen verschillen immers van mening over de betalingsverplichting van [bedrijf 1] . Zo stelt [eiser] dat [bedrijf 1] de verschuldigde termijnbetalingen van € 22.000,00 in juni 2023 in een keer heeft betaald en de overige betalingsverplichtingen in oktober 2023 heeft opgeschort vanwege het niet nakomen door [gedaagde] van de verplichtingen uit de activa/passiva-overeenkomst. Met betrekking tot de verrichte betalingen verwijst [eiser] naar de als productie 4a en 4b bij dagvaarding overgelegde overzichten. Weliswaar stelt [gedaagde] terecht dat deze producties zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk maken welke termijnbetalingen en facturen er zijn betaald, maar uit deze producties blijkt in ieder geval dat er betalingen door [bedrijf 1] zijn verricht. Of er nog te verrichten betalingen resteren, zal in de bodemprocedure moeten worden uitgezocht. Daarvoor leent zich dit kort geding niet.
4.6.
De bestuurder van [gedaagde] heeft ter zitting nog toegelicht dat al vanaf het begin de betalingen voor de geleverde planten uitbleven. [gedaagde] heeft zelfs eigen personeel moeten inzetten om de leveringen bij [bedrijf 1] te verwerken en er voor te zorgen dat er werd gefactureerd. Pas vanaf juni 2023 is [bedrijf 1] een aantal deelbetalingen gaan verrichten. Onder verwijzing naar een e-mail van 21 november 2023 van [naam] [8] , stelt [gedaagde] dat [bedrijf 1] er financieel niet goed voor stond en dat [gedaagde] heeft geprobeerd bij te springen. [bedrijf 1] moest om kostendekkend te blijven nieuwe activiteiten gaan verrichten en zij had een (kortlopend) krediet nodig. [eiser] heeft deze toelichting van [gedaagde] onvoldoende weersproken. Sterker nog, [eiser] heeft ter zitting erkend dat het vanaf oktober/november 2023 door teruglopende omzet van [bedrijf 1] moeilijk werd om de facturen te betalen.
4.7.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [bedrijf 1] voldoende verhaal biedt voor de vorderingen van [gedaagde] .
4.8.
De vraag is vervolgens of [eiser] als bestuurder van [bedrijf 1] een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de door [gedaagde] gestelde tekortkoming door [bedrijf 1] .
4.9.
[gedaagde] stelt dat [bedrijf 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de individuele koopovereenkomsten en de activa/passiva-overeenkomst. [gedaagde] heeft in het beslagrekest acht omstandigheden genoemd en toegelicht, waaruit volgens haar blijkt dat [eiser] als bestuurder van [bedrijf 1] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt van de niet nakoming door [bedrijf 1] van haar verplichtingen. Deze verwijten komen er kort samengevat op neer dat [eiser] meermaals en op diverse manieren verhaal van de vorderingen van [gedaagde] op [bedrijf 1] heeft gefrustreerd, selectieve (privé)betalingen heeft verricht en namens [bedrijf 1] diverse overeenkomsten met [gedaagde] heeft gesloten terwijl hij wist of behoorde te weten dat [bedrijf 1] deze overeenkomsten niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor schade die [gedaagde] als gevolg daarvan zou lijden.
4.10.
Het verweer van [eiser] ziet vooral op de betalingsverplichtingen van [bedrijf 1] , en niet zo zeer op de verwijten die hem als bestuurder van [bedrijf 1] worden gemaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] zijn stelling dat [bedrijf 1] geen betalingsverplichting heeft, zodat er geen grond is om [eiser] aansprakelijk te stellen, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarvoor zijn de door hem overgelegde producties 4a en 4b te onduidelijk. Voor wat betreft de verwijten die [eiser] worden gemaakt, geldt dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt, voor het geval in de bodemprocedure zou komen vast te staan dat [bedrijf 1] haar betalingsverplichtingen niet is nagekomen en daarvoor ook geen verhaal biedt.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat niet geoordeeld kan worden dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagde] . Dit leidt ertoe dat de beslagen niet zullen worden opgeheven.
4.12.
Een afweging van de belangen van partijen leidt niet tot een ander oordeel. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat in ieder geval het beslag op zijn bankrekening moet worden opgeheven omdat het beslag op zijn woning, gelet op de overwaarde, voldoende zekerheid biedt voor verhaal van de vermeende vordering van [gedaagde] , maar daar staat tegenover dat [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat er mogelijk ook andere schuldeisers zijn die conservatoir beslag op de woning zullen leggen. Daardoor is niet uit te sluiten dat een eventuele executie opbrengst van de woning ontoereikend zal zijn om de vorderingen van [gedaagde] te voldoen.
4.13.
De conclusie van het vorenstaande is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
De proceskosten
4.14.
[eiser] moet als de in het ongelijk gestelde partij de proceskosten (inclusief de nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten worden begroot op:
− griffierecht € 688,00
− salaris advocaat € 1.107,00
− nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet hij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.

Voetnoten

1.Bijlage 5 bij productie 2 bij dagvaarding
2.Bijlage 6 bij productie 2 bij dagvaarding
3.Bijlage 7 bij productie 2 bij dagvaarding
4.Productie 5 bij dagvaarding
5.Productie 6 bij dagvaarding
6.Bijlage 14 bij productie 2 bij dagvaarding
7.Bijlage 2 bij productie 2 bij dagvaarding
8.Productie 7 bij conclusie van antwoord