ECLI:NL:RBZWB:2024:4275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/02/414325 / HA ZA 23-510
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en verdeling van paarden na beëindiging affectieve relatie

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de eigendom en verdeling van paarden centraal na de beëindiging van een affectieve relatie tussen de man en de vrouw. De partijen hebben van oktober 2016 tot februari 2023 een relatie gehad en hebben tijdens deze periode verschillende paarden aangeschaft. De man vordert de erkenning van zijn eigendom van bepaalde paarden en de afgifte daarvan, terwijl de vrouw in reconventie een aandeel in de paarden vordert en vergoeding van kosten die zij heeft gemaakt voor hun verzorging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk eigenaar zijn van de paarden [naam 2], [naam 1], [naam 4] en [naam 3], terwijl het paard [naam 5] volledig aan de vrouw toebehoort. De rechtbank oordeelt dat de man niet kan bewijzen dat hij de enige eigenaar is van de andere paarden, aangezien de kosten en de zorg voor de paarden gezamenlijk zijn gedragen. De vrouw heeft de meeste zorg voor de paarden op zich genomen, vooral na de hersenbloeding van de man in december 2021.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij de paarden aan de vrouw worden toebedeeld. De man is verplicht om de helft van de waarde van de paarden aan de vrouw te betalen. De kosten van het geding worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 19 juni 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familierecht
Breda
Zaaknummer / rolnummer: C/02/414325 / HA ZA 23-510
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.H. van Daal.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de akte van de zijde van de vrouw houdende wijziging van eis met producties genummerd 25 tot en met 32.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 5 april 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man en zijn advocaat en de vrouw bijgestaan door mr. L. Brendel en mr. J. Schoonhoven.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen hebben van oktober 2016 tot februari 2023 een affectieve relatie met elkaar
gehad;
- tijdens deze relatie zijn de volgende paarden verkregen: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4]
en [naam 5] ;
- op 19 februari 2023 hebben partijen een overeenkomst getekend getiteld “Koopovereenkomst Paard Ondergetekenden”;
- op 31 maart 2023 heeft de vrouw de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert,
in conventie, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat de man enig eigenaar is van de paarden [naam 2] , [naam 5] en [naam 1] ;
II. de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de onder I. genoemde paarden aan hem ter hand te stellen, op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat hieraan geen gevolg wordt gegeven tot een maximum van € 25.000,= althans een zodanig bedrag als het de rechtbank vermeent te behoren;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw vordert
in reconventie,na aanpassing van eis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad
a. een verklaring voor recht dat de paarden [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] in gezamenlijk eigendom van partijen zijn;
b. de man te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zijn
aandeel van 50% in de paarden [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] aan de vrouw over te
dragen tegen de taxatiewaarde van de deskundige voor een bedrag van in totaal
€ 2.275,= zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag voor iedere dag dat de man niet voldoet aan dit gebod, met een maximum van
€ 50.000,=;
c. de man te veroordelen tot betaling van € 33.865,73 PM gelijk aan 50% van de kosten van de zorg voor, het onderhouden van en dergelijke kosten die gemoeid
zijn met de paarden [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] per 1 januari 2022, gelijk aan een
bedrag van € 1.125,= per maand tot aan het moment dat de verdeling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 3:172 BW, te vermeerderen met € 3.491,73 voor de extra stallingskosten en te vermeerderen met 50% van de kosten die de vrouw per 1 januari 2022 heeft gedragen voor de hoefsmid, de dierenarts en het dierenhospitaal;
d. een verklaring voor recht dat het paard [naam 5] volledig in eigendom van de vrouw is;
e. de man te veroordelen in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

Eigendom en afgifte van de paarden (vordering I. en II. in conventie, en a. en d. in reconventie)
4.1.
De man legt aan zijn vorderingen tot verklaring voor recht en tot afgifte van de paarden het volgende ten grondslag. De paarden [naam 1] , [naam 2] en [naam 5] zijn door hem gekocht en betaald en aan hem geleverd. Dit betekent dat hij de eigenaar is van deze paarden. Daarbij komt dat alleen hij de kosten van verzorging, medische behandeling, tuigwerk en dergelijke heeft voldaan. Na de beëindiging van de relatie is hij met de vrouw in overleg getreden over verkoop van de paarden aan haar omdat hij geld nodig had. Hij is immers in december 2021 getroffen door een hersenbloeding en heeft daarna moeten interen op zijn spaargeld omdat hij niet verzekerd was. De vrouw was bereid de paarden te kopen, waarna partijen op 19 februari 2023 een koopovereenkomst hebben gesloten. Nadat de vrouw de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen, heeft de man op 2 juni 2023 de vrouw gesommeerd om de paarden, die zijn eigendom zijn, aan hem ter hand te stellen. Zij heeft deze immers zonder toestemming onder zich. Op 7 juni 2023 heeft de vrouw aangegeven geen gehoor aan de sommatie te zullen geven. Daarmee handelt de vrouw volgens de man onrechtmatig.
4.2.
De vrouw betwist dat alleen de man eigenaar is van de paarden [naam 1] en [naam 2] .
Deze paarden zijn namelijk aangeschaft met de winst die is behaald uit de verkoop van andere van de man en de vrouw gemeenschappelijke paarden. De man heeft dus niet de koopprijs voor deze paarden uit zijn eigen geld betaald. Hierdoor is er volgens haar een gemeenschap ontstaan die nog moet worden verdeeld. Volgens de vrouw is er bovendien al vanaf het begin van de relatie afgesproken dat beide partijen voor de helft eigenaar van de paarden zouden zijn waarbij de man zou zorgen voor liquiditeit en zij, als deskundige, de paarden zou trainen en verzorgen. Per 1 januari 2022 ligt de zorg voor de paarden alleen bij haar, met name vanwege de hersenbloeding die de man heeft gehad.
Volgens de vrouw behoort het paard [naam 5] uitsluitend aan haar toe. [naam 5] is op 8 februari 2017 door de man aan haar geschonken als verjaardagscadeau. Niet voor niets worden in de overeenkomst van 19 februari 2023 alleen de paarden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] genoemd als zijnde mede-eigendom van partijen. Over [naam 5] wordt niet gesproken, omdat deze alleen aan haar toebehoort.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de man op de mondelinge behandeling heeft erkend dat het paard [naam 5] als een verjaardagscadeau aan de vrouw is geschonken. Daarmee ligt de vordering van de vrouw onder d. voor toewijzing gereed. De vordering van de man onder I. wordt voor zover deze ziet op [naam 5] afgewezen.
4.4.
De vordering van de vrouw onder a. om voor recht te verklaren dat de paarden [naam 4] en [naam 3] gezamenlijk eigendom van partijen zijn, is onvoldoende weersproken en zal daarom worden toegewezen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vorderingen van de man ook uitsluitend zien op de paarden [naam 5] , [naam 2] en [naam 1] .
4.5.
Voor wat betreft de paarden [naam 2] en [naam 1] stelt de rechtbank voorop dat stukken ontbreken op basis waarvan onmiskenbaar kan worden geoordeeld dat alleen de man eigenaar is. Tussen partijen is ook in discussie of de koopprijs door de man alleen of (deels) door partijen gezamenlijk is voldaan. De vrouw stelt zich op het standpunt dat tussen partijen de al dan niet stilzwijgende afspraak is gemaakt dat partijen ieder voor de helft eigenaar van deze paarden zouden zijn. Voor de vraag of partijen een dergelijke (stilzwijgende) overeenkomst hebben gesloten en op welke wijze deze moet worden uitgelegd, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij hierover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan rekening worden gehouden met het feitelijk handelen van partijen.
4.6.
Uit hetgeen is besproken op de mondelinge behandeling volgt dat de paarden
tijdens de relatie van partijen zijn gekocht, dat zij voorafgaand aan de koop samen naar de
paarden zijn gaan kijken, dat ook de vrouw een aandeel heeft gehad in het uitzoeken en
beoordelen van de paarden en dat partijen uiteindelijk samen de paarden zijn gaan halen.
Verder is onbetwist dat er een taakverdeling was tussen partijen in die zin dat de vrouw het
grootste deel van de verzorging en training van de paarden voor haar rekening heeft
genomen en dat de man, in ieder geval tot zijn hersenbloeding, het zware werk en de
financiering van de (verzorging van de ) paarden voor zijn rekening nam. Uit deze feitelijke handelswijze volgt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen de intentie hadden om de paarden gemeenschappelijk in eigendom te bezitten. Dit betekent dat de paarden aan beide partijen geleverd zijn en gezamenlijk eigendom zijn geworden. De vordering van de man onder I. is dus ook ten opzichte van [naam 2] en [naam 1] niet toewijsbaar. De vordering van de man onder II zal worden afgewezen en de vordering van de vrouw onder a. toegewezen.
Verdeling van de paarden (vordering II. in conventie, vordering b. in reconventie).
4.7.
De vordering van de vrouw onder b. begrijpt de rechtbank aldus dat zij de wijze
van verdeling van [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] vordert in die zin dat deze paarden aan
haar worden toebedeeld. De man voert verweer en stelt dat hij gehecht is aan deze paarden.
De vrouw heeft ook nog andere paarden waarop zij kan rijden en die zij kan verzorgen, volgens de man.
4.8.
De rechtbank constateert dat beide partijen zich aan de paarden hebben gehecht, zodat beide partijen evenveel belang hebben bij toedeling. De rechtbank zal de paarden toedelen aan de vrouw, omdat zij sinds de hersenbloeding van de man in december 2021 volledig voor de paarden heeft gezorgd en ook tijdens de relatie van partijen het grootste deel van de dagelijkse verzorging voor haar rekening nam. De rechtbank ziet geen aanleiding om verandering in deze bestaande situatie te brengen. Indien en voor zover er nog feitelijke handelingen voor de toedeling van de paarden aan de vrouw moeten worden verricht, is de man gehouden daaraan mee te werken. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de rechtbank geen aanleiding omdat de paarden al in bezit van de vrouw zijn.
4.9.
De vrouw is gehouden om de helft van de waarde van de paarden aan de man te betalen. Op de mondelinge behandeling hebben partijen eensluidend verklaard dat zij zich gezamenlijk zullen wenden tot een taxateur ter bepaling van de waarde van de paarden en dat zij deze taxatie als bindend zullen aanvaarden.
De kosten van de paarden (vordering c. in reconventie).
4.10.
De vrouw stelt dat de kosten van de paarden door partijen gezamenlijk moeten worden gedragen omdat partijen nog gezamenlijk eigenaar zijn. Zij betaalt deze kosten vanaf 1 januari 2022 alleen en daarom vordert zij de helft van die kosten van de man. De vrouw heeft de kosten becijferd op € 33.865,73 te vermeerderen met een bedrag van € 1.125,= per maand tot aan het moment dat de verdeling heeft plaatsgevonden en met € 3.491,73 voor de extra stallingskosten en met 50% van de kosten die de vrouw per 1 januari 2022 heeft gedragen voor de hoefsmid, de dierenarts en het dierenhospitaal.
4.11.
De man voert verweer. Tot aan zijn hersenbloeding in december 2021 heeft hij alle kosten van de paarden volledig voor zijn rekening genomen. Na zijn hersenbloeding zijn de kosten tot februari 2023 voldaan uit de verkoopopbrengst van de paarden [naam 6] en [naam 7] . Vanaf maart 2023 moeten de kosten volledig voor rekening van de vrouw komen omdat zij het uitsluitend gebruik van de paarden heeft, hem niet in de buurt wil hebben, en omdat de kosten buitensporig hoog zijn, aldus de man.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat dieren op grond van artikel 3:2a van het Burgerlijk Wetboek (BW) geen zaken zijn, maar de wettelijke bepalingen over zaken in boek 3 BW zijn in beginsel wel op dieren van toepassing. Uit jurisprudentie met betrekking tot artikel 3:169 BW volgt dat een deelgenoot in een gemeenschap die een goed (dus ook een zaak) met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is die andere deelgenoot die aldus het gebruik en genot niet heeft gehad waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap wel recht heeft, schadeloos te stellen. De man voert onbetwist aan dat alleen de vrouw het gebruik en genot van de gezamenlijke paarden heeft gehad. Dit betekent dat de man in beginsel aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding van de vrouw. Bij gebreke aan inzicht in de waarde van de paarden dan wel een ander aanknopingspunt voor de begroting van de gebruiksvergoeding zal de rechtbank aansluiten bij de helft van de kosten over de periode dat de vrouw het uitsluitend gebruik van de paarden heeft gehad. De vrouw zal om die reden de door haar gevorderde kosten voor haar eigen rekening moeten nemen. De aanspraak van de man op een gebruiksvergoeding valt daartegen weg. De vordering van de vrouw zal worden afgewezen.
4.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat gelet op de relatie van partijen de kosten tussen hen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de paarden [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] gezamenlijk
eigendom van partijen zijn en dat het paard [naam 5] volledig in eigendom van de vrouw is;
5.2.
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de paarden [naam 2] , [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] aldus dat:
- deze worden toebedeeld aan de vrouw, waarbij zij gehouden is de helft van de waarde van deze paarden te voldoen aan de man;
- partijen zich gezamenlijk zullen wenden tot een taxateur ter bepaling van de waarde van de paarden, die partijen als bindend zullen aanvaarden;
- indien en voor zover er nog feitelijke handelingen tot toedeling van de paarden aan de vrouw moeten worden verricht, de man gehouden is daaraan mee te werken;
5.3.
compenseert de kosten van dit geding in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom, rechter, en in aanwezigheid van mr. Van der Plas, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.