In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, die eerder een alimentatiebedrag van € 1.250,- per maand betaalde, verzocht de rechtbank om deze bijdrage met terugwerkende kracht op nihil vast te stellen. De vrouw verzocht op haar beurt om nakoming van het echtscheidingsconvenant, waarin een hogere alimentatie was afgesproken, en om betaling van een achterstand van € 3.378,70. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 maart 2024, waarbij beide partijen waren vertegenwoordigd door hun advocaten.
De rechtbank oordeelde dat de man niet had aangetoond dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een verlaging van de alimentatie rechtvaardigden. De rechtbank stelde vast dat partijen bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant bewust waren afgeweken van de wettelijke maatstaven. De man had geen bewijs geleverd dat zijn financiële situatie zodanig was veranderd dat hij niet meer in staat was de overeengekomen alimentatie te betalen. De rechtbank concludeerde dat de man de alimentatie van € 1.918,66 per maand aan de vrouw verschuldigd was, met ingang van 19 december 2023, en dat hij ook de achterstand van € 3.378,70 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man onmiddellijk aan de verplichtingen moet voldoen, ongeacht een eventueel hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van het echtscheidingsconvenant en de voorwaarden waaronder alimentatie kan worden gewijzigd, evenals de verantwoordelijkheden van beide partijen in het geval van gewijzigde omstandigheden.