De Raad legt aan het verzoek het volgende ten grondslag. [minderjarige] wordt nog onverminderd in haar ontwikkeling bedreigd. Zij is een meisje met een lichte beperking op cognitief gebied. [minderjarige] heeft een fors belast verleden, waarin zij in de opvoedsituatie bij de ouders tekort is gekomen en zij uit huis is geplaatst. Zij heeft diverse wisselingen van pleeggezin meegemaakt en ook daar traumatische ervaringen opgedaan. Als gevolg van dit verleden is er sprake van trauma- en hechtingsproblematiek, waarvoor zij intensieve behandeling volgt, waaronder EMDR-therapie. Er bestaan grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] op het gebied van haar sociaal-emotionele, identiteits- en seksuele ontwikkeling. De problematiek van [minderjarige] is nog altijd complex en de betrokkenheid van de GI wordt nog steeds essentieel geacht. Positief is dat [minderjarige] weer regelmatig contact heeft met haar moeder en dat deze contacten worden uitgebreid. Ook is positief dat [minderjarige] zich over het algemeen veilig voelt op de groep waar ze nu verblijft. De vader van [minderjarige] is zeer betrokken op haar en zorgt er voor dat hij aanwezig is bij de overleggen die over haar gaan. De vader blijft op die momenten echter steeds terugkomen op gebeurtenissen uit het verleden, waarin de hulpverlening aan [minderjarige] tekort is geschoten. In nagenoeg elk contact met de GI en de hulpverlening, ook als [minderjarige] daarbij aanwezig is, uit hij zijn onvrede en boosheid hierover op een agressieve en dreigende manier. Pogingen van de GI en de hulpverlening, om de vader te laten berusten in het verleden en om hem zover te krijgen dat hij mee gaat kijken naar de toekomst voor [minderjarige] , zijn niet gelukt. De vader maakt hierbij keuzes, die worden gevoed door zijn frustratie en die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Zo heeft hij [minderjarige] 10 dagen onttrokken aan het toezicht van de GI, in welke periode zij onvrijwillige en onveilige seks heeft gehad. De vader legt evenwel de verantwoordelijkheid hiervoor volledig buiten zichzelf. [minderjarige] heeft last van de negatieve uitspraken die de vader over de GI doet. Zij neemt deze over en vertoont weerstand tegen de hulpverlening, wat haar behandeling niet ten goede komt. Het lukt niet om de vader hierop aan te spreken. Het opbouwen van een goede werkrelatie met de ouders is niet goed gelukt, omdat er veel wisselingen in gezinsvoogd zijn geweest. De vader probeert van iedere nieuwe gezinsvoogd de erkenning te krijgen voor dingen die in het verleden niet goed zijn gegaan. De Raad heeft de indruk dat geen enkele gezinsvoogd van de huidige GI nog een eerlijke kans kan krijgen van de vader. De Raad heeft overwogen of het zinvol is om van GI te wisselen, maar daarvan is niet te verwachten dat dit zal leiden tot een betere werkrelatie met de vader.
De moeder is wisselend betrokken en betrouwbaar in de contacten met [minderjarige] en is met tijden niet bereikbaar voor de GI. Het lukt de moeder niet altijd om aan te sluiten bij overleggen, waardoor zij niet goed geïnformeerd is en niet in staat is om de juiste beslissingen voor [minderjarige] te nemen. De moeder is de laatste weken wel goed bereikbaar voor de GI en is ook meer betrouwbaar in haar afspraken met [minderjarige] . Om teleurstelling bij [minderjarige] te voorkomen, is er een contactregeling met de moeder afgesproken, welke haalbaar is voor haar. Wel zijn er nog zorgen over mogelijk huiselijk geweld tussen de moeder en haar partner, maar dit punt is inmiddels bespreekbaar met de moeder. Er wordt gewerkt naar een overnachting van [minderjarige] bij de moeder. De stijgende lijn, die wordt gezien in de betrokkenheid en betrouwbaarheid van de moeder, is nog wel pril. Tijdens het verloop van de ondertoezichtstelling zijn er bovendien steeds periodes gezien, waarin de moeder betrokken was en meewerkte aan de hulpverlening, maar dat zij deze lijn niet kon volhouden. Hoewel de moeder op dit moment achter de plaatsing van [minderjarige] bij [zorginstelling 1] en bij [zorginstelling 2] kan staan, blijft zij ook de wens houden dat [minderjarige] op termijn weer bij haar komt wonen. Het perspectief van [minderjarige] is echter niet gericht op een terugkeer van [minderjarige] bij de moeder, waardoor het risico bestaat dat de wens van de moeder de samenwerking met de GI in de weg zal gaan staan. Het allerbelangrijkste voor [minderjarige] is dat het proces van een gesloten naar een open setting en vervolgens naar zelfstandigheidstraining doorgang kan krijgen. Dit proces dient niet verstoord of vertraagd te worden door het systeem om haar heen, zoals nu regelmatig wel het geval is. De focus moet kunnen liggen op de ontwikkeling van [minderjarige] en niet meer voornamelijk op het verbeteren van de samenwerking met vader, het erbij houden van de moeder of [minderjarige] uit de loyaliteit halen tussen de hulpverlening en haar ouders. De vader is het niet eens met de uitgezette lijn die noodzakelijk is voor [minderjarige] en wil [minderjarige] naar huis halen, wat een extra bedreiging voor haar ontwikkeling zou zijn. De moeder is niet in staat om zonder hulp de juiste beslissingen voor [minderjarige] te nemen. Ook zij zou [minderjarige] het liefste thuis opvoeden, maar zij heeft niet de opvoedvaardigheden die [minderjarige] nodig heeft gezien haar problematiek. De moeder zou besluiten moeten nemen over [minderjarige] en ook over de contacten van [minderjarige] met de vader, als zij alleen het gezag zou hebben. De Raad schat in dat de vader in dat geval de moeder overstijgt en de moeder niet opgewassen is tegen de houding van de vader. In de komende maand zal [minderjarige] de overstap gaan maken naar wonen en opgroeien in een open setting. Dat betekent dat aan de ouders voor meer zaken, zoals meer fysieke vrijheden, contact met derden, telefoongebruik en roken, toestemming gevraagd moet worden. Daarnaast zullen de ouders toestemming moeten geven voor een behandelplan, omdat er bij [zorginstelling 2] anders geen behandeling gegeven mag worden, maar enkel verblijf. De GI is daarin volledig afhankelijk van de grillen en de keuzes van de ouders op dat moment. Bij een eerdere plaatsing van [minderjarige] in een open setting heeft dat geleid tot problemen in de hulpverlening en is deze plaatsing mislukt. Het is nu belangrijk dat er rust komt, het proces door kan gaan en er ingezet wordt op het vasthouden en uitbreiden van de contacten tussen [minderjarige] en haar ouders. [minderjarige] wordt verder steeds opnieuw belast bij (de behandeling door de rechtbank van) een verlengingsverzoek voor de ondertoezichtstelling. Zij ervaart dan vaders onvrede en door vaders negatieve houding gaat zij dan twijfelen aan wat goed is voor haar. Nu de hiervoor genoemde mogelijkheden niet voldoende zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te kunnen nemen, kan de Raad niet anders dan concluderen dat een gezagsbeëindigende maatregel de meest passende maatregel lijkt.