In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege zorgen over het middelengebruik en schoolverzuim van [minderjarige]. De Gecertificeerde Instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, heeft op 22 april 2024 een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling te verlengen tot aan de meerderjarigheid van [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 juni 2024 waren de ouders van [minderjarige] aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de GI. De moeder stemde in met het verzoek, terwijl de vader zich tegen de verlenging verzette, omdat hij vond dat de ondertoezichtstelling weinig had opgeleverd.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er nog steeds veel zorgen zijn over [minderjarige], met name door het hoge schoolverzuim en het middelengebruik. De kinderrechter heeft ook het belang van contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader benadrukt, en de rol van Stipzorg in dit proces. Gezien de aanhoudende zorgen en de noodzaak voor ondersteuning en begeleiding richting de meerderjarigheid, heeft de kinderrechter besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 9 februari 2025. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de uitvoering niet kan worden vertraagd door een eventueel hoger beroep.
De kinderrechter heeft de beschikking op schrift gesteld op 25 juni 2024, en het hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker of belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.