ECLI:NL:RBZWB:2024:4302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421399 / FA RK 24-1840
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake wijziging zorgregeling en ouderschapsplan in een scheidingsprocedure met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren uit een affectieve relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. M. Schreuders, verzoekt om een wijziging van het ouderschapsplan en de zorgregeling, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. W.H.P. de Jongh, verweer voert tegen de verzoeken van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen een moeizame verstandhouding hebben en dat er onvoldoende constructieve communicatie is over de zorg- en opvoedingstaken van hun kind. De rechtbank heeft besloten dat een (jeugd)hulpverleningstraject noodzakelijk is om de ouders te ondersteunen in hun communicatie en samenwerking. De rechtbank heeft partijen verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland voor dit traject. De beslissing over de wijziging van de zorgregeling is aangehouden voor de duur van zes maanden, terwijl een voorlopige zorgregeling is vastgesteld die aansluit bij de huidige situatie. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de zorgregeling onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/421399 / FA RK 24-1840
Datum uitspraak: 17 juni 2024
Beschikking betreffende wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. M. Schreuders te ‘s-Gravenhage,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond de navolgende stukken:
- het op 16 april 2024 ontvangen verzoekschrift ex artikel 1:253A BW strekkende tot wijziging van de contact/zorgregeling, tevens wijziging informatie- en consultatieregeling, met bijlagen;
- het op 6 juni 2024 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het emailbericht van mr. De Jongh van 6 juni 2024 met nadere producties.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 11 juni 2024. Bij deze behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige], geboren te [plaats 3] op [geboortedag] 2022.
2.2
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarige erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het
ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4
Partijen zijn op 9 juni 2023 een ouderschapsplan overeengekomen, waarin onder
meer een regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna:
zorgregeling) en een informatie- en consultatieregeling zijn vastgesteld. In afwijking van de
in het zorgplan vastgelegde zorgregeling wordt thans de volgende regeling uitgevoerd, inhoudende dat [minderjarige] feitelijk de ene week van vrijdag vanaf 17:30 uur tot dinsdag 8:00 uur
bij de grootouders vaderszijde en de andere week van zondag 18:30 uur tot dinsdag 8:00 uur
bij de grootouders vaderszijde verblijft.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover van toepassing met wijziging van het ouderschapsplan van 9 juni 2023 en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Een zorgregeling tussen [minderjarige] en de man vast te stellen, inhoudende dat:
  • [minderjarige] iedere zondagavond vanaf 18:30 uur tot en met maandagavond 19:00 uur bij (de ouders van) de man verblijft;
  • [minderjarige] een weekend per twee weken van zaterdag 09:00 uur tot maandagavond 19:00 uur bij (de ouders van) de man verblijft,
waarbij de vrouw [minderjarige] (en [de hond] ) haalt en brengt.
ter zake van de verdeling van de vakanties en feestdagen te bepalen dat:
  • deze bij helfte worden verdeeld zodra [minderjarige] naar de basisschool gaat, steeds een half jaar voorafgaand in onderling overleg te bepalen;
  • [minderjarige] op Kerstavond bij de vrouw is en op Eerste Kerstdag bij de man. De overige feestdagen en vakanties verlopen tot [minderjarige] naar de basisschool gaat volgens de reguliere regeling. De ouder bij wie [minderjarige] (met [de hond] ) het laatste verbleef, brengt hen naar de andere ouder,
althans een zodanige contactregeling vast te stellen die uw rechtbank in goede justitie juist acht.
II. Met opneming van de volgende veiligheidswaarborgen waar de man zich aan dient te houden indien hij de zorg voor [minderjarige] zelf draagt:
  • Het gebruik van een slaapmasker (CPAP) tegen slaapapneu;
  • Geen middelengebruik;
  • Het aanmelden voor en met goed gevolg afronden van een opvoedingsondersteuningstraject.
III. Een informatie- en consultatieregeling op te nemen, inhoudende dat:
  • De ouders waar mogelijk zelfstandig informatie inwinnen over [minderjarige] van de kinderopvang (op termijn: van school) en de (huis)arts en elkaar verder informeren via het overdrachtsschrift, het ouderportaal, per e-mail of er Whatsapp;
  • De ouders dienen binnen 48 uur op respectvolle en constructieve wijze te reageren op verzoeken van elkaar die [minderjarige] betreffen;
  • Iedere ouder informeert het eigen netwerk over [minderjarige] .
Kosten rechtens.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat de op twee plaatsen vermelde woorden “(de ouders van)” in haar verzoeken als niet geschreven kunnen worden beschouwd.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de wederpartij:
De vrouw voert verweer tegen het zelfstandige verzoek van de man en verzoekt deze af te wijzen.
3.2
De man voert geen verweer ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat alsmede ten aanzien van het verzoek van de vrouw met betrekking tot de informatie- en consultatieregeling, behoudens waar het betreft het verzoek dat partijen binnen 48 uur op elkaars berichten dienen te reageren. De man voert wel verweer ten aanzien van de overige verzoeken van de vrouw, en verzoekt deze af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bepalen dat de man en de minderjarige gerechtigd zijn met elkaar door te brengen in een tweewekelijks schema:
Week 1
Op zondag om 18:00 uur brengt de vrouw [minderjarige] naar de man. Op de dinsdag daaropvolgend brengt de man [minderjarige] naar de kinderopvang;
Week 2
Op vrijdag om 17:30 uur haalt de man [minderjarige] op bij de kinderopvang. De dinsdagochtend daarop brengt de man [minderjarige] naar de kinderopvang.
II.
Vakanties en feestdagen
Tot aan het moment dat [minderjarige] naar school gaat, wordt tijdens vakanties en feestdagen het verblijf volgens de bovenstaande reguliere regeling gevolgd, behalve:
  • Op Kerstavond verblijft [minderjarige] bij de vrouw en op Eerste Kerstdag vanaf 11:00 uur bij de man;
  • Tijdens de jaarwisseling verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man, het wisseltijdstip is 11:00 uur;
  • Iedere ouder heeft de mogelijkheid om zelf twee tot drie weken op vakantie te gaan, in welke periode de zorg voor [minderjarige] bij de andere ouder rust. De ouders zullen dit over en weer uiterlijk drie maanden tevoren aangeven, zodat de andere ouder daar rekening mee kan houden;
  • Beide ouders zijn eveneens in de gelegenheid een vakantie met [minderjarige] door te brengen, mits eveneens drie maanden tevoren geregeld;
  • [minderjarige] krijgt de gelegenheid om aanwezig te zijn bij speciale gelegenheden en de verjaardagen van de ouders en grootouders.
[de hond] volgt dezelfde regeling als hiervoor beschreven.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De man heeft de ontvankelijkheid van de vrouw betwist, stellende dat geen sprake is van gewijzigde omstandigheden nadat partijen het ouderschapsplan hebben ondertekend. De vrouw wijst op haar beurt op het gegeven dat de afgesproken zorgregeling van meet af aan niet is uitgevoerd en voorts op de na de totstandkoming van het ouderschapsplan plaatsgevonden hebbende incidenten en daardoor verslechterde verhouding tussen partijen.
Deze door de vrouw genoemde omstandigheden zijn tussen partijen niet in geschil. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van voldoende relevante wijziging van omstandigheden. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoeken.
4.2
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, concludeert de rechtbank dat er voldoende reden tot zorg is over de moeizame verstandhouding van partijen en het gebrek aan een constructieve communicatie en samenwerking tussen hen als ouders van [minderjarige] . Het lukt partijen niet om in het belang van [minderjarige] met elkaar in overleg te treden en tot goede afspraken te komen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] . Partijen hebben vorig jaar een ouderschapsplan opgesteld en zijn daarin een zorgregeling overeengekomen, maar zijn het niet eens over de uitvoering van deze regeling. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de zorgregeling zoals deze thans wordt uitgevoerd onrustig is voor [minderjarige] en hem onvoldoende stabiliteit en continuïteit biedt, en daarom dient te worden aangepast. De man stelt zich op het standpunt dat de huidige regeling naar behoren functioneert en dient te worden nagekomen.
Het is de rechtbank voorts gebleken dat de vrouw zeer weinig vertrouwen heeft in de man en in zijn mogelijkheden om zelf voor de [minderjarige] te zorgen. De vrouw maakt zich zorgen over mogelijk middelengebruik van de man en de mogelijk ernstige gevolgen van de slaapapneu van de man voor de veiligheid van [minderjarige] in het bijzijn van de man alsmede over zijn opvoedvaardigheden. Daarbij heeft de vrouw verwezen naar de diverse zorgmeldingen die in juni 2023 zijn gedaan. De rechtbank begrijpt dat het voor de vrouw een geruststelling is dat [minderjarige] thans ten tijde van zijn verblijf bij de man feitelijk bij de grootouders vaderszijde verblijft en met name door hen wordt verzorgd en opgevoed, terwijl de vrouw tegelijkertijd voor de toekomst een grotere betrokkenheid van de man bij [minderjarige] wenst. Uit hetgeen door en namens de man naar voren is gebracht, begrijpt de rechtbank dat de man niet betwist dat de feitelijke zorg voor en opvoeding van [minderjarige] op het moment dat hij bij de man verblijft tenminste voor een deel door de grootouders vaderszijde worden gedragen. De man vindt het verder van belang dat het vertrouwen van de vrouw in hem kan worden hersteld en partijen meer op één lijn komen te staan met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De man heeft voorts te kennen gegeven dat hij in het verleden wellicht niet altijd de beste keuzes heeft gemaakt, maar dergelijke gebeurtenissen hebben zich thans al lange tijd niet meer voorgedaan. De man benadrukt tot slot dat hij het belangrijk vindt voor [minderjarige] dat er in de komende tijd, gedurende het UHA-traject, niet allerlei wisselingen worden doorgevoerd, ook met betrekking tot de betrokkenheid van de grootouders bij [minderjarige] .
4.3
Uit het voorgaande blijkt dat partijen op dit moment (nog) niet voldoende in staat zijn om adequaat en in het belang van [minderjarige] met elkaar te overleggen, afspraken te maken en om de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Immers, zonder een enigszins constructieve verstandhouding is iedere zorgregeling tot mislukken gedoemd, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. De verwijzing heeft op 11 juni 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.4
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan partijen, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
Gebleken is dat partijen daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met partijen besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat:
- de gezagdragende ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (lichte interventie);
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.5
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het kind.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Geeft het onderzoek de Raad aanleiding andere opmerkingen te maken die van belang zijn voor de verdere beoordeling door de rechtbank?
4.1
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy- aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy- gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
Omdat partijen en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de verzoeken met betrekking tot het wijzigen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken alsmede het wijzigen van de informatie- en consultatieregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige zorgregeling
4.14
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen gesproken over een voorlopige zorgregeling in afwachting van het voornoemde hulpverleningstraject. Nu partijen er niet in zijn geslaagd om tot voorlopige afspraken te komen met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor de [minderjarige] , zal de rechtbank bepalen dat de volgende voorlopige zorgregeling dient te worden uitgevoerd zolang het hulpverleningstraject geen andersluidende resultaten oplevert:
- [minderjarige] verblijft de ene week van vrijdagavond 17:30 uur tot dinsdagochtend 8:00 uur bij de man in aanwezigheid van de grootouders vaderszijde, waarbij de man [minderjarige] op vrijdagavond ophaalt bij de kinderopvang en de man [minderjarige] op dinsdagochtend naar de kinderopvang brengt;
- [minderjarige] verblijft de andere week van zondagavond 18:30 uur tot dinsdagochtend 8:00 uur bij de man in aanwezigheid van de grootouders vaderszijde, waarbij de vrouw [minderjarige] op zondagavond naar de man brengt en de man [minderjarige] op dinsdagochtend naar de kinderopvang brengt.
Deze zorgregeling acht de rechtbank op dit moment het meest in het belang van de minderjarige [minderjarige] nu deze aansluit bij de zorgregeling zoals deze thans feitelijk wordt uitgevoerd en [minderjarige] aan deze regeling is gewend. Het is de rechtbank niet gebleken dat deze regeling in de praktijk niet werkbaar is voor partijen of de grootouders dan wel een grote onrust voor [minderjarige] oplevert. Gelet daarop is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat het niet wenselijk is voor [minderjarige] om in de komende periode, in afwachting van het hulpverleningstraject, wijzigingen in de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door te voeren. Vorenstaande voorlopige zorgregeling blijft ook gelden wanneer de man inmiddels zijn eigen woning kan betrekken, tenzij partijen onderling anders overeenkomen.
4.15
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat er tussen partijen, in afwachting van de resultaten van het genoemde hulpverleningstraject, een
voorlopigezorgregeling geldt zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.14 is overwogen;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Zeeland. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om uiterlijk op
17 december 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.9 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.9
houdt aan de beslissing op de verzoeken met betrekking tot het wijzigen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het wijzigen van de informatie- en consultatieregeling in afwachting van het voornoemde traject.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.