ECLI:NL:RBZWB:2024:4311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
24-003437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in strafzaak afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoekschrift op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, geboren in 1994 en vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E. Broekert, had een verzoek ingediend voor schadevergoeding van € 1.724,65, plus een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift. Dit verzoek volgde op een strafzaak waarin verzoeker op 1 mei 2023 was aangehouden voor het bezit en vervoer van softdrugs. Na een strafbeschikking werd er een witwasonderzoek gestart, maar deze verdenking werd uiteindelijk geseponeerd. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, stelde echter dat verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de zaak niet was geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. De rechtbank oordeelde dat de zaak, ondanks de gescheiden dossiers, als één zaak moest worden beschouwd, omdat de ten laste gelegde feiten samenhingen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker was veroordeeld tot een geldboete voor het drugsdelict, waardoor het verzoek om schadevergoeding niet kon worden toegewezen. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek en wees het verzoek tot vergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-203453-23
raadkamernummer : 24-003437
datum : 9 juli 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.E. Broekert advocaat te Breda,
(Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 1 februari 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 (Sv)ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 1.724,65, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 25 juni 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs en mr. M.E. Broekert als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker op 1 mei 2023 is aangehouden wegens verdenking van bezit/vervoer van softdrugs. Hiervoor heeft verzoeker uiteindelijk een strafbeschikking ontvangen. Na heenzending op 3 mei 2023 werd hem medegedeeld dat er een witwasonderzoek werd gestart. Dit onderzoek is bij de politie opgestart onder een ander registratienummer. Hierdoor zijn er twee gescheiden dossiers aangemaakt bij de advocaat van verzoeker. Verzoeker meent daarom dat er door deze gang van zaken feitelijk sprake is van twee verschillende zaken, ondanks dat hier (om praktische redenen) sprake is van één parketnummer. Bij beslissing van het Openbaar Ministerie is de witwasverdenking tegen verzoeker geseponeerd. Deze beslissing was al vóór de OM-hoorzitting genomen en is door de officier van justitie op 28 november 2023 schriftelijk bevestigd. De zaak van de witwasverdenking is dus geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht.
Verzoeker heeft in verband met de strafzaak kosten gemaakt voor de aan hem verleende rechtsbijstand en verzoekt daarvoor een vergoeding van € 1.724,65, te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek, nu niet is voldaan aan het in artikel 530, tweede lid, Sv gestelde vereiste om voor schadevergoeding in aanmerking te komen. Er is sprake van één zaak die niet is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. Het proces-verbaal van de politie in de strafzaak met parketnummer 02-203453-23 ziet op de verdenking van handel, vervoer of het aanwezig hebben van softdrugs én witwassen. Het feit dat de ten laste gelegde feiten bij de politie onder twee verschillende dossiernummers staan geregistreerd doet hier niet aan af. Op pagina 27 van het proces-verbaal komt de samenhang tussen de twee strafbare feiten ook duidelijk naar voren. In het verslag van de OM-hoorzitting is ook terug te lezen dat beide verdenkingen ter sprake zijn gekomen. De officier heeft navraag gedaan bij de collega die bij de OM-hoorzitting aanwezig was en deze heeft schriftelijk bevestigd dat naar aanleiding van de OM-hoorzitting de witwasverdenking diezelfde dag is geseponeerd en dus niet - zoals door de raadsvrouw wordt gesteld - al daarvoor. De officier van justitie wijst daarbij nog op de documentatie van verzoeker waaruit blijkt dat in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer de twee voornoemde feiten zijn opgenomen en dat de beslissingsdatum ten aanzien van beide feiten 28 november 2023 is geweest, zijnde de datum van de OM-hoorzitting. Verzoeker is voor feit één, het handelen/vervoeren of het aanwezig hebben van softdrugs veroordeeld tot een geldboete. De conclusie is dan ook dat de zaak niet zonder oplegging van een straf of maatregel is geëindigd. Verzoeker dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek.

2.De beoordeling

Op basis van de documentatie van verzoeker en de nadere toelichting van de officier van justitie in raadkamer stelt de rechtbank vast dat verzoeker bij beslissing van de officier van justitie van 28 november 2023 in de strafzaak met parketnummer 02-203453-23 is veroordeeld tot een geldboete voor het vervoeren of aanwezig hebben van een behoorlijke hoeveelheid hennep en dat de witwasverdenking is geseponeerd.
In lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder meer HR 14 november 1989, NJ 1990/274) is de rechtbank van oordeel dat in het geval dat een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad - in dit geval in de vorm van een OM-hoorzitting - aan de term ‘zaak’ in artikel 530, eerste en tweede lid Sv de betekenis kan worden toegekend van ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had’. Tegen deze achtergrond en mede gelet op hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht, kan niet worden gezegd dat de zaak tegen verdachte is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel; hij is immers veroordeeld tot een geldboete voor het drugsdelict dat daarvan onderdeel uitmaakte. De rechtbank zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Nu verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, wijst de rechtbank het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is op 9 juli 2024 genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 9 juli 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.