ECLI:NL:RBZWB:2024:4320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421987 / FA RK 24-2063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. Holierhoek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot voorlopige voorziening in bewindszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een voorlopige voorziening. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. van der Sande, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. M.T.E. Kranenburg, verweer voerde en de vrouw niet-ontvankelijk wilde laten verklaren in haar verzoek. De zaak werd behandeld op 7 juni 2024, waarbij de man aanwezig was met een tolk en de vrouw door haar advocaat werd vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de vrouw als de man onder bewind zijn gesteld op grond van verkwisting of problematische schulden, en dat zij dezelfde bewindvoerder hebben. De man stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar verzoek omdat het verzoek door de bewindvoerder ingediend had moeten worden. De vrouw betoogde echter dat het verzoek om het gebruik van de woning geen toestemming van de bewindvoerder vereiste.

De rechtbank oordeelde dat, gezien het feit dat er een bewind was ingesteld over de goederen van beide partijen, de vrouw niet zelfstandig het verzoek had kunnen indienen zonder toestemming van de bewindvoerder. De rechtbank verklaarde de vrouw daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open, en de beschikking heeft directe werking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/421987 / FA RK 24-2063
beschikking d.d. 25 juni 2024 betreffende vaststelling voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W. van der Sande te Goes,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 2 mei 2024 ontvangen verzoekschrift strekkende tot het verkrijgen van een voorlopige voorziening, met bijlagen;
- de brief d.d. 7 mei 2024 van mr. Kranenburg;
- het op 3 juni 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 7 juni 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer [naam] als tolk in de Poolse taal. De vrouw heeft zich doen vertegenwoordigen door haar advocaat.

2.De verzoeken

2.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van het geding:
- te bepalen dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , gemeente Tholen, aan de [adres] , alsmede de zich daarin bevindende inboedel, met – voor zover nodig – bevel aan de man deze woning te verlaten en niet meer te betreden.
2.2.
De man voert verweer en verzoekt bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek af te wijzen.
Met voorwaardelijk zelfstandig verzoek:
Bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de navolgende voorlopige voorziening te treffen, voor de duur van de aanstaande echtscheidingsprocedure en met ingang van heden, danwel per een dusdanige datum als dat de rechtbank zulks gerede acht, te bepalen dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [postcode] [plaats] , gemeente Tholen, aan de [adres] , alsmede de zich daarin bevindende inboedel, met - voor zover nodig - bevel aan de vrouw deze woning te verlaten en niet meer te betreden.
2.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

3.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht;
3.1.
Vanwege de Poolse nationaliteit van de man heeft de zaak internationaal privaatrechtelijke aspecten. Dat betekent dat de rechtbank allereerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het verzoek kennis te nemen en, wanneer dat zo is, welk recht daarop van toepassing is.
3.2.
Ingevolge artikel 4 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van een voorlopige maatregel met betrekking tot de echtelijke woning.
3.3.
Op de verzochte voorlopige maatregel met betrekking tot de echtelijke woning dient Nederlands recht te worden toegepast, nu het ordemaatregelen van spoedeisende aard betreft.
Ontvankelijkheid;
3.4.
De man stelt primair dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat de vrouw bij beschikking van 7 november 2023 onder bewind is gesteld op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden. De man is bij beschikking van 7 november 2023 eveneens onder bewind gesteld op grond van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Partijen hebben dezelfde bewindvoerder (Credis te Middelharnis). Het verzoek van de vrouw had dan ook door de bewindvoerder moeten worden ingediend.
3.5.
De vrouw stelt dat het in deze zaak gaat om het uitsluitend gebruik van de woning en dat om die reden geen toestemming van de bewindvoerder is vereist. Ter onderbouwing hiervan is namens de vrouw tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6880).
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat over de goederen van beide partijen, waartoe ook de echtelijke woning behoort, een bewind is ingesteld. De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat op grond van artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) de bewindvoerder tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt. Hij treedt op eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij. In dit geval heeft de vrouw het onderhavige verzoek gedaan en niet (mede) de bewindvoerder. Een toestemming van de bewindvoerder aan de vrouw om de onderhavige procedure te starten is niet voorhanden, zo heeft de advocaat van de vrouw ter zitting aangegeven. Gelet op al het vorenstaande is de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek. De beschikking van de rechtbank Den Haag waarnaar de advocaat van de vrouw verwijst kan niet overtuigen om tot een ander oordeel te komen.
3.7.
Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Tot slot;
3.8.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open. Ingevolge artikel 824 lid 1 Rv kan alleen cassatie in het belang der wet worden ingesteld. Hoger beroep is dus niet mogelijk. Dit betekent dat deze beslissing directe werking heeft.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.