Uitspraak
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING WOONVESTE en twee gedaagden, die niet verschenen zijn. De eisende partij, Woonveste, vorderde ontruiming van een woning waar de gedaagden verblijven, met inachtneming van de belangen van drie minderjarige kinderen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat voldaan was aan de bepalingen van artikel 3 en 27 van het IVRK, en dat er maatregelen waren getroffen om te voorkomen dat de kinderen dakloos zouden worden. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met de bepaling dat de ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Woonveste en de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden in het ongelijk zijn gesteld en dat de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad gerechtvaardigd is, gezien de woonsituatie en de gestelde overlast.