Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in een rekestprocedure uitspraak gedaan over de tijdelijke voogdij van een ongeboren kind. De zaak betreft de grootouders van het kind, die verzochten om benoeming tot voogd over het nog ongeboren kind van hun minderjarige dochter, de moeder. De moeder, geboren op [geboortedag 1] 2007, is zwanger en verwacht op [datum 1] 2024 te bevallen. De vader van het kind, die eveneens minderjarig is, heeft het kind erkend. De rechtbank heeft de grootouders als belanghebbenden aangemerkt en de Raad voor de Kinderbescherming was ook betrokken in de procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de moeder ten tijde van de geboorte minderjarig zal zijn, wat leidt tot een gezagsvacuüm. De grootouders hebben gezamenlijk gezag over de moeder en willen de moeder en de vader ondersteunen in hun nieuwe rol als ouders. De rechtbank heeft op basis van de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek geoordeeld dat de grootmoeder benoemd kan worden tot tijdelijke voogd over het kind, met de bevoegdheid om in het belang van het kind te handelen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de zorg voor het kind direct kan worden geregeld, ondanks mogelijke hoger beroep.
De rechtbank heeft de beschikking op schrift gesteld op 27 juni 2024 en benadrukt dat het hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak kan worden ingesteld. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter J. Holierhoek, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier.