ECLI:NL:RBZWB:2024:4336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/02/394978 / FA RK 22-815
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot zorg- en contactregeling en vaststelling informatieregeling in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en contactregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009. De man, vertegenwoordigd door mr. J.B. de Bree, verzocht om een zorgregeling en een informatieregeling, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door mr. M.J.W. Jongenelen, zich verzette tegen dit verzoek. De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 7 juni 2024, waarbij de minderjarige ook is gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het verleden veel hulpverlening is ingezet om contactherstel tussen de man en de minderjarige te realiseren, maar dat dit geen resultaat heeft opgeleverd. De minderjarige vertoont veel weerstand tegen contact met de man, wat door de Raad voor de Kinderbescherming is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat het forceren van contact niet in het belang van de minderjarige is en dat er momenteel te veel contra-indicaties zijn voor een zorg- en contactregeling. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een zorg- en contactregeling afgewijzen, maar heeft wel een informatieregeling vastgesteld waarbij de vrouw de man tweemaal per maand per e-mail informeert over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank heeft de kosten van het geding gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/394978 / FA RK 22-815
datum uitspraak: 25 juni 2024
nadere beschikking over een zorg- en contact- en informatieregeling
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.B. de Bree te Etten-Leur,
tegen
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.J.W. Jongenelen te Etten-Leur,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedag] 2009, hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 9 maart 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de brieven van mr. Jongenelen van 15 juni 2023 en 25 maart 2024, beiden met bijlagen;
- de brieven van mr. De Bree van 5 april 2024 en 3 juni 2024, waarvan laatstgenoemde brief twee bijlagen bevat.
1.2.
Het verzoek is dit keer mondeling behandeld op 7 juni 2024. Bij die gelegenheid is zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.
1.3.
De rechtbank heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover op 3 juni 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 12 juni 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (verder te noemen: de GI) met ingang van 28 augustus 2023 tot 28 februari 2024.
2.2.
Bij beschikking van 20 februari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming Brabant om de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden te verlengen, afgewezen. Er is daardoor geen lopende ondertoezichtstelling meer.

3.De standpunten en de (nadere) beoordeling

3.1.
Bij voormelde beschikking in deze zaak van 9 maart 2023 heeft de rechtbank het verzoek van de man pro forma aangehouden, in afwachting van bericht van de GI en de advocaten van partijen over het resultaat van de ondertoezichtstelling en over de gewenste voortzetting van deze zaak.
3.2.
De rechtbank dient nog te beslissen op de verzoeken van de man om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] op de volgende dagen bij de man verblijft:
  • iedere donderdag en vrijdag;
  • om de week op woensdag;
  • een weekend per twee weken;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
  • op Vaderdag;
  • op de verjaardag van de man;
  • om het jaar op de verjaardag van [minderjarige] ,
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft;
II. te bepalen dat de man per twee weken door de vrouw op deugdelijke wijze per e-mail wordt geïnformeerd over [minderjarige] , inclusief een goedgelijkende foto, conform onderstaand schema:
  • algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling: o.a. eten/drinken/slapen/dingen doen/ontwikkelen/zelfstandigheid, etc.
  • lichamelijke ontwikkeling: groei/motoriek etc.
  • medische aangelegenheden: koorts/medicatie/doktersbezoek/wisselen tanden etc.
  • school, schoolaangelegenheden en BSO: ontwikkelingen in de klas/leren/bezigheden op school, etc.
  • sport en sociale activiteiten: spelen/zwemles/sport/spelen met vriendjes/vriendinnetjes/familie/verjaardagen/feestjes/speeltuin/bioscoop/lezen/
voorlezen, etc.
 vakantie en vrije tijd.
met de bepaling dat de man binnen twee weken na datum van de beschikking voor het eerst wordt geïnformeerd, inclusief een recente goedgelijkende foto;
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de man daarmee in gebreke blijft.
3.3.
De vrouw wijst er op dat er sinds 2019 al sprake is van strubbelingen tussen partijen. Het is volgens de vrouw juist zij die in het verleden herhaaldelijk bij vele instanties om advies heeft gevraagd, omdat het contact tussen de man en [minderjarige] niet goed verliep. Uiteindelijk is, ondanks de inzet van een zorgtraject via het UHA en een ondertoezichtstelling, nog steeds geen sprake is van contactherstel tussen de man en [minderjarige] . Bij [minderjarige] blijft onverminderd sprake van weerstand tegen contact met de man.
Naar de mening van de vrouw maken de leeftijd van [minderjarige] en zijn grote mate van weerstand het opleggen van een zorg- en contactregeling onhaalbaar. Oplegging daarvan haalt niets uit en zal de weerstand bij [minderjarige] alleen naar doen toenemen.
[naam] van [hulpverlening 2] heeft nog lange tijd geprobeerd om [minderjarige] te bewegen tot contact met de man. Echter heeft ook dat tot niets geleid. Hoe meer drang [naam] op [minderjarige] ging uitoefenen, hoe meer hij [minderjarige] daarin dreigde te verliezen.
De vrouw wijst voorts op de beschikking van 20 februari 2024 waarbij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd afgewezen. Uit die beschikking blijkt dat bij [minderjarige] geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Met [minderjarige] gaat het goed, zowel op school als buiten school. Ook blijkt uit die beschikking dat hulpverlening binnen het vrijwillige kader zou kunnen doorlopen. Laatstelijk heeft [hulpverlening 1] echter te kennen gegeven dat een nieuw hulpverleningstraject niets zal uithalen. [hulpverlening 1] adviseerde om “de kwestie” rondom vader te laten rusten. Er is geen reële verwachting dat er binnen afzienbare termijn wel ruimte zal ontstaan voor contactherstel bij [minderjarige] . Volgens de vrouw heeft zij van [hulpverlening 1] ook goede adviezen gekregen hoe zij de man het beste over [minderjarige] kan (blijven) informeren. De vrouw houdt zich daaraan en informeert de man eens in de twee weken over [minderjarige] en stuurt hem elke vier weken een foto van [minderjarige] . De vrouw merkt daarbij op dat zij informatie van bepaalde instanties ook weleens te laat doorkrijgt, waardoor zij de man niet tijdig kan informeren. Dit neemt volgens de vrouw niet weg dat de man zich op zijn beurt meer betrokken bij het leven van [minderjarige] zou mogen opstellen. Nimmer vraagt de man hoe het met [minderjarige] gaat.
Dit alles zo zijnde verzoekt de vrouw een eindbeslissing af te geven en daarbij het verzoek van de man af te wijzen.
3.4.
Naar de mening van de man zal afwijzing van zijn verzoek indruisen tegen de beslissing van de kinderrechter van 20 februari 2024, omdat de kinderrechter daarin, ondanks dat de ondertoezichtstelling niet werd verlengd, aangaf dat dit niet betekent dat er niet meer gewerkt hoefde te worden aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. De kinderrechter oordeelde dat het belang van [minderjarige] vergt dat hulpverlening wordt ingezet voor hem en de ouders en dat deze hulpverlening in een vrijwillig kader kan worden voortgezet.
De man dat het standpunt van de vrouw eens temeer bewijst dat zij, ondanks herhaalde toezeggingen, geenszins bereid is om mee te werken aan contactherstel.
Verwijzend naar het rapport van het Expertteam ouderverstoting/complexe omgangsproblematiek meent de man dat sprake is van ouderverstoting.
De man verwijst voorts naar de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 13 april 2023 (ECLI:NL:ECHR:2023:041). Daarin is belicht dat betrokken autoriteiten in kaart moeten brengen welke stappen genomen moeten worden om bestaande barrières uit de weg te ruimen en op die manier het contact tussen ouder en kind te faciliteren. De man vreest dat als de rechtbank een eindbeslissing zal nemen en zij het verzoek afwijst, de vrouw zal stoppen met de ingezette hulpverlening en hij [minderjarige] voorgoed kwijt zal zijn.
Voor zover de man weet is de hulpverlening van [hulpverlening 2] nog lopende. Met behulp van [hulpverlening 2] was een hele voorzichtige stap gemaakt in herstel van contact tussen hem en [minderjarige] , in die zin dat [minderjarige] enige tijd geleden uit zichzelf een berichtje stuurde naar de man. De man ziet daarin, hoe klein ook, mogelijkheden. De man vindt het uitermate belangrijk dat daarop wordt voortgeborduurd. Ook vindt de man het belangrijk dat de vrouw hem beter over [minderjarige] zal informeren. Volgens de man krijgt hij de informatie nu te vaak achteraf en is deze te summier.
Gronden waarom er geen omgang zou hoeven plaats te vinden zijn er volgens de man niet. Er is nooit iets voorgevallen. Het is enkel dat de vrouw niet wil. [minderjarige] zal dan de gemakkelijkste weg kiezen. De man ziet in dat niet meteen tot de door hem verzochte zorg- en contactregeling kan worden gekomen. Een heel klein begin van bijvoorbeeld twee uur omgang per week acht de man een optie. Met hulpverlening zou dat vervolgens uitgebreid kunnen worden. In afwachting van de opbouw dient de zaak dan te worden aangehouden.
3.5.
De Raad stelt vast dat er in de afgelopen jaren veel hulpverlening ingezet is geweest om contactherstel tussen de man en [minderjarige] te realiseren, maar dat dat geen resultaat heeft gebracht. Om die reden moet het daarin niet meer worden gezocht. [minderjarige] is een puber. Het blijven afdwingen van contact zal de weerstand bij [minderjarige] voor contact met de man dan alleen maar meer doen toenemen. Naar de mening van de Raad zal de enige opening voor de man zijn om [minderjarige] de ruimte te geven en begrip te tonen voor zijn situatie. De Raad ziet in dat dit de man dan zwaar zal vallen. De man dient wel bij het leven van [minderjarige] betrokken te blijven en de vrouw dient de man bij het leven van [minderjarige] te blijven betrekken. Zo zal de man [minderjarige] af en toe een ongedwongen kaartje kunnen sturen. Concluderend adviseert de Raad om het verzoek van de man om een zorg- en contactregeling vast te stellen af te wijzen.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, zoals over de zorg- en contactregeling en over de informatieregeling, op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouder die met het gezag belast is recht heeft op contact. Voor een gezonde identiteitsontwikkeling heeft [minderjarige] contact met zijn vader ook nodig. Echter met de Raad ziet de rechtbank op dit moment teveel contra-indicaties voor contact. Uit de afgelopen jaren, waaronder ook het gesprek dat de rechtbank met [minderjarige] zelf heeft gehad, blijkt dat er bij hem veel weerstand bestaat voor contact met de man. Met de Raad acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] om dit contact te gaan forceren. Dit zal bij [minderjarige] teveel druk gaan veroorzaken en zal daardoor voor nog meer weerstand bij hem gaan zorgen. Dat moet te allen tijde worden voorkomen.
Zeker niet uitgesloten is dat wanneer de man niet meer zal aandringen op contact met [minderjarige] , er in de toekomst bij hem juist wel ruimte zal ontstaan voor contact met hem.
3.8.
De man verwijst naar de uitspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 13 april 2023, waarin is belicht dat betrokken autoriteiten in kaart moeten brengen welke stappen genomen moeten worden om bestaande barrières uit de weg te ruimen en op die manier het contact tussen ouder en kind te faciliteren. Echter moet geconstateerd worden dat die stappen hier, zoals door middel van een verwijzing van partijen voor een zorgtraject middels het UHA en middels de ondertoezichtstelling, reeds zijn genomen. Geen van de in dit verband betrokken geraakte hulpverleners zag ruimte voor vaststelling van een zorg- en contactregeling. De middelen zijn uitgeput en er zou alleen een herhaling nu plaatsvinden van al eerder ingezette hulpverlening. Bovendien is de gerechtvaardigde vrees dat de weerstand bij [minderjarige] alleen maar groter wordt en verder verhardt. De rechtbank ziet in alle weergegeven gebeurtenissen geen duidelijk aanwijsbare reden voor het niet hebben van contact tussen [minderjarige] en de vader. Dat zou dus inderdaad kunnen wijzen op ouderverstoting. Echter, nu alle hulpverlening is uitgeput, maakt dit de conclusies van de rechtbank niet anders. Derhalve komt de rechtbank nu tot het zeer verdrietige oordeel dat het verzoek van de man om een zorg- en contactregeling vast te stellen moet worden afgewezen en dat deze juridische procedure daarmee beëindigd wordt bij de rechtbank. Verdrietig, omdat de rechtbank nog steeds van oordeel is dat het in het belang van [minderjarige] is als hij een prettig en vrij contact heeft met beide ouders. Helaas ziet de rechtbank na al die jaren geen mogelijkheden meer om dat binnen een juridische procedure voor elkaar te krijgen. Hopelijk geeft juist het beëindigen van de juridische procedures rust en ruimte, ook voor [minderjarige] . De hulpverlening van [hulpverlening 2] kan gewoon door blijven lopen. Wellicht dat [minderjarige] nu wel zelf de wens gaat voelen tot contact met zijn vader.
3.9.
De man verzoekt voorts om een informatieregeling vast te stellen. Gelet op de positie van de man en het gebrek aan contact dat hij heeft met zijn zoon, acht de rechtbank een informatieregeling voor de man ook erg belangrijk. Onder begeleiding van de hulpverlening is een informatieregeling tot stand gekomen. Aanwijzingen dat deze regeling niet goed zou functioneren zijn er niet. Weliswaar stelt de man dat de informatie te summier zou zijn en deze hem geregeld te laat zou bereiken, echter heeft de man dat niet met stukken onderbouwd. Bovendien wordt dit door de vrouw ook betwist. Waar informatie te laat bij de man zou zijn aangekomen, zou dit geweest zijn omdat de vrouw de informatie zelf ook te laat zou hebben ontvangen. De rechtbank ziet in dit alles aanleiding om de informatieverstrekking zoals deze nu loopt vast te leggen in de te geven beslissing. In zoverre zal het verzoek van man daarom als na te melden worden toegewezen. Nu niet gebleken is dat de vrouw de informatieregeling niet nakomt of in de toekomst niet zou willen nakomen, acht de rechtbank een dwangsom niet aan de orde. Dit deel van het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de vrouw de man eenzijdig per e-mail tweemaal per maand informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot de [minderjarige] , geboren te [plaats] op [geboortedag] 2009, waarbij onder meer informatie wordt verstrekt over zijn schoolprestaties, gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten, onder overlegging van kopieën van schoolrapporten, alsmede eenmaal per maand een goedgelijkende foto van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Tempel, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.