ECLI:NL:RBZWB:2024:4338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/02/419574 / FA RK 24-910
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bollen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en wijziging omgangsregeling in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.G.M. Baas, verzocht om opschorting van de omgangsregeling met de man, die door mr. A.J.C. van Bemmel werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders bestaat, wat het verzoek van de man om gezamenlijk gezag over de kinderen betreft. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders, en heeft het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft daarbij de prioriteit gelegd bij het herstel van de band tussen de man en de kinderen, maar heeft ook geconstateerd dat de man niet in staat is om de belangen van de kinderen voorop te stellen. De rechtbank heeft de omgangsregeling gewijzigd, waarbij de man en de kinderen voorlopig één keer per week telefonisch contact hebben, en heeft de ouders verwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de communicatie en samenwerking te verbeteren. De beslissing over de omgangsregeling en de proceskosten is aangehouden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/419574 / FA RK 24-910
Datum uitspraak: 24 juni 2024
beschikking over het gezag en wijziging van een omgangs- c.q. zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.G.M. Baas in Bergen op Zoom,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.J.C. van Bemmel in Rotterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 februari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de brief met bijlage van 8 maart 2024 van mr. Baas;
- de brief met bijlagen van 15 maart 2024 van mr. Baas;
- het op 5 juni 2024 ontvangen verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek met
bijlagen.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad) is – hoewel daartoe opgeroepen – geen vertegenwoordiger verschenen.
1.3.
Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft de rechter op 29 mei 2024 met de [minderjarige 1] gesproken over de verzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling is samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit deze relatie zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2015,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2017;
De man heeft de minderjarigen erkend. De vrouw is van rechtswege alleen met het
gezag over de minderjarigen belast;
- de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en de man heeft de Portugese
nationaliteit;
- bij beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2022 is, voor zover nu van belang,
bepaald dat er contact is tussen de man en de minderjarigen één keer per veertien
dagen van vrijdagmiddag tot en met zondagavond, almede tijdens de helft van alle
vakanties en feestdagen;
- bij vonnis in kort geding van 21 februari 2024 is, voor zover nu van belang, de man
het recht op omgang met de minderjarigen geschorst voor de duur van zes maanden,
zolang in een bodemprocedure niet anders is beslist.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, zo begrijpt de rechtbank na de ter zitting gegeven toelichting, samengevat:
- opschorting c.q. schorsing van de eerder vastgestelde omgangsregeling zolang de
man niet bereid is mee te werken aan hulpverlening, dan wel een begeleide
omgangsregeling tijdens het hulpverleningstraject;
- veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man verzoekt zelfstandig, samengevat:
- partijen voortaan samen met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten;
- een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij na een opbouw van drie
maanden weer uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling zoals is vastgelegd in
de beschikking van 19 januari 2022, althans partijen te verwijzen naar het Uniform
Hulpaanbod (met de overweging dat zo spoedig mogelijk moet worden toegewerkt
naar contact tussen de man en de minderjarigen).

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op de verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgangs- c.q. zorgregeling. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Gezag
4.2.
De rechtbank zal eerst het zelfstandige verzoek van de man over het gezag beoordelen.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn verzoek om partijen voortaan gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen te belasten, voert de man aan dat hij in een eerdere procedure ook al het gezamenlijk gezag had gevraagd. De man heeft dit vervolgens laten rusten, omdat de vrouw zich daartegen bleef verzetten en om te voorkomen dat een strijd zou volgen over de omgang. De man wenst echter een rol van betekenis in het leven van de minderjarigen spelen. Hij heeft daarbij gemerkt dat het ontbreken van het gezag ook tot problemen leidt bij het verkrijgen van informatie over de minderjarigen. De man wil graag betrokken worden bij en geïnformeerd worden over de minderjarigen.
4.4.
De vrouw voert hiertegen verweer en is van mening dat dit verzoek moet worden afgewezen, dan wel dat een beslissing op het verzoek moet worden aangehouden in afwachting van de uitkomst van een hulpverleningstraject. Volgens haar komen de minderjarigen klem te zitten tussen de ouders bij toewijzing van het verzoek. De man houdt zich namelijk niet aan gemaakte afspraken en kan niet in het belang van de kinderen handelen. Zo heeft hij de minderjarigen opgezocht, terwijl de omgang was geschorst. Het lukt de ouders bovendien niet om gezamenlijke beslissingen te nemen, omdat sprake is van een taalbarrière door de beperkte kennis van de Nederlandse taal bij de man en omdat hij bepaalde onderwerpen niet begrijpt. Dat is volgens de vrouw ook tijdens de mondelinge behandeling gebleken en als voorbeeld noemt de vrouw ook dat de man nog daags voor de zitting aan de vrouw vraagt hoe laat hij op de rechtbank verwacht wordt. In het verleden heeft de man ook geen toestemming gegeven voor de hulpvraag voor [minderjarige 1] . Op dit moment acht de vrouw gezamenlijk gezag dan ook niet in het belang van de minderjarigen.
4.5.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals uit het navolgende blijkt, zijn partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod (hierna UHA) en heeft dat traject mede als doelstelling om de communicatie en samenwerking op ouderniveau te verbeteren. Toch vindt de rechtbank het geen goed idee om de beslissing op het verzoek van de man over het gezag aan te houden in afwachting van de uitkomst van dit hulpverleningstraject. De rechtbank acht zich voldoende geïnformeerd om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen en vindt het voor het slagen van het UHA-traject belangrijk dat het (juridische) geschil tussen ouders zo klein mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank dient de prioriteit op dit moment te liggen bij (het herstel van) de band tussen de man en de minderjarigen, ook omdat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de rol van de man in hun leven.
4.7.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Ook is gebleken dat de man zijn eigen aandeel hierin niet erkent. De rechtbank ziet dat de man geen begrip kan opbrengen voor de zorgen die de vrouw over de minderjarigen heeft en dat hij niet het gesprek daarover aangaat, maar enkel boosheid en verwijten uit richting haar. Er lijkt bij de man geen ruimte voor reflectie over zijn eigen aandeel in de ontstane situatie, zoals het gegeven dat de zorgregeling abrupt is afgebroken als gevolg van zijn detentie, dat hij onaangekondigd en in weerwil van een rechterlijke uitspraak de kinderen heeft opgezocht en dat hij zich niet gehouden heeft aan een eerder gemaakte afspraak dat de kinderen tijdens het weekend dat de man voor hen zorgt, bij oma (vz) verblijven. De rechtbank heeft bemerkt dat de man zijn eigen wensen en behoeftes voorop stelt en er onvoldoende blijk van geeft rekening te houden met de belangen van de kinderen en de visie van de andere ouder. Daarbij heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat de man in staat is om daarin de benodigde stappen te gaan maken. Een eerdere interventie door [hulpverlening] om de omgang met de kinderen weer op gang te helpen, heeft niet tot resultaat geleid, onder meer omdat de man eerder gemaakte afspraken over de plaats waar de omgang tussen de man en de kinderen plaats moest vinden, niet onverkort nakwam. Dat heeft het vertrouwen van de vrouw in de man geen goed gedaan. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling van de man niet het vertrouwen gekregen dat hij in staat is om op constructieve wijze het gesprek en de samenwerking met de vrouw aan te gaan. De communicatie tussen de ouders lijkt bovendien langs elkaar heen te lopen, waardoor er heel makkelijk ruis op de lijn komt. De man lijkt daarbij onmachtig om processen te overzien en om bij een vraag niet vanuit zijn emotie te reageren. Tijdens de mondelinge behandeling is dit ook duidelijk geworden, bijvoorbeeld omdat de man wisselend aangeeft wel of niet open te staan voor het UHA en hij desgevraagd eerst heeft verklaard niet te weten wat het UHA inhoudt, maar, geconfronteerd met de opmerking dat zijn advocaat verklaart de man daarover kort voor de zitting te hebben voorgelicht, later zegt wél te weten wat het UHA betekent. Daarom bestaat er bij de rechtbank te weinig vertrouwen dat de man adequaat kan reageren in gezagssituaties die vragen om een snelle reactie. De rechtbank ziet bij toewijzing van het verzoek van de man het onaanvaardbare risico dat de kinderen klem of verloren zullen geraken. Daar komt nog bij dat de man er onvoldoende blijk van geeft de belangen van de kinderen voorop te kunnen stellen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de omstandigheid dat de man, zodra hij een relatie aangaat, de kinderen direct confronteert met die nieuwe relatie en dus met een voor hen onbekende woonomgeving. Dit terwijl uit de stukken en het verhandelde op zitting voldoende is gebleken dat de relaties van de man kortstondig zijn of een knipperlicht-karakter hebben, hetgeen voor de kinderen onduidelijkheid en onrust met zich meebrengt. Ook het hiervoor al genoemde voorval waarbij de man de minderjarigen onaangekondigd en in strijd met een rechterlijke uitspraak opzoekt in een speeltuin, geeft er geen blijk van dat de man in staat is om het belang van de minderjarigen te laten prevaleren boven zijn eigen behoefte (om de kinderen te zien). Verder stelt de man dat hij het belangrijk vindt om geïnformeerd te zijn over de minderjarigen, maar is het de rechtbank niet gebleken dat de man in de afgelopen periode inspanningen heeft verricht om informatie over de kinderen op te vragen. De betrokkenheid bij de kinderen is beperkt tot het hebben van contact met hen.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande ook in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag wordt afgewezen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Omgangsregeling
4.8.
Omdat het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt afgewezen, zal de rechtbank hierna spreken over een omgangsregeling/de omgang.
4.9.
Ter onderbouwing van haar verzoek met betrekking tot de omgangsregeling stelt de vrouw dat de man de eerder vastgestelde omgangsregeling nooit heeft nageleefd, terwijl zij de omgang altijd heeft gestimuleerd. Telkens wanneer de man een nieuwe relatie had, ontstonden er spanningen. De man nam de minderjarigen dan mee naar zijn nieuwe partner en een voor de minderjarigen onbekende woonomgeving, waardoor zij zich telkenmale moesten aanpassen. Tijdens de laatste relatie van de man is sprake geweest van ruzies, en mogelijk ook huiselijk geweld, waarvan de minderjarigen oor- en/of ooggetuige zijn geweest. Er zijn in het verleden ook incidenten geweest. Zo heeft de man de minderjarigen na een omgangsmoment niet teruggebracht naar de vrouw (wat heeft geleid tot een politie interventie), waarna de vrouw in overleg met de hulpverlening de omgang heeft stopgezet. Daarnaast heeft de man onder invloed van alcohol een verkeersongeluk veroorzaakt, waardoor hij daags voor zijn zomervakantie met de kinderen deze moest annuleren en waarvoor hij vervolgens ruim drie maanden in detentie heeft gezeten. Tijdens detentie was er wel sprake van telefonisch contact tussen de man en de minderjarigen en daar staat de vrouw nu ook voor open. Op dit moment acht zij het echter niet in het belang van de minderjarigen dat er onbegeleide omgang is. De minderjarigen hebben gelet op het verleden behoefte aan stabiliteit en een vertrouwde/veilige omgeving. Die kan de man echter niet bieden.
De vrouw merkt nog op dat zij steeds angstiger is geworden door het gedrag van de man. Desondanks staat de vrouw open voor verbetering van de communicatie via het Uniform Hulpaanbod.
4.10.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw en verzoekt zelfstandig na een opbouw hervatting van de eerder vastgestelde omgangsregeling. Volgens de man heeft hij uitvoering gegeven aan die regeling. Tot mei 2023 verliep deze regeling ook goed. In maart 2023 ontstond er echter frictie tussen de vrouw en de toenmalige vriendin van de man. De spanningen namen toe, omdat de vrouw bepaalde wanneer er al dan niet omgang zou plaatsvinden. Tot en met juli 2023 is er fysieke omgang geweest. Daarna heeft de man drie maanden vastgezeten in verband met een ongeval in het verkeer. Tijdens zijn detentie was er telefonisch contact tussen de man en de minderjarigen, wat volgens de man aangeeft dat er altijd een basisvorm van contact is geweest. Nadat hij vrijkwam in november 2023, wilde hij de omgang direct weer hervatten. Er ontstond opnieuw spanning toen de vrouw aangaf dat de omgang niet in de woning of in aanwezigheid van zijn vriendin kon plaatsvinden. Vervolgens is over en weer gecommuniceerd over de omgangsregeling. Eind december 2023 zijn in het traject bij [hulpverlening] afspraken gemaakt over de omgang, maar de vrouw zette hier een streep door. De man is daarom een kort gedingprocedure gestart, maar zijn vordering is helaas afgewezen. De man heeft hiertegen appel ingesteld. De man heeft de minderjarigen recent nog opgezocht en zij hebben heel veel behoefte aan omgang. De man is altijd zorgzaam en liefdevol voor de minderjarigen geweest. De man staat open voor verbetering van de communicatie via een instantie van het Uniform Hulpaanbod, waarbij er ondertussen wel weer enige sprake is van contacthervatting. De man is van mening dat er geen reden is voor begeleide omgang, maar kan instemmen met bijvoorbeeld een omgangshuis, waarbij wel het doel moet zijn om te komen tot het continueren van het onbegeleide contact. De man is bereid om de vrouw nog meer tegemoet te komen en een familielid te vragen om hem te rijden om vooralsnog de minderjarigen op te vangen op het adres van zijn moeder. De man stelt zijn relatie te hebben beëindigd.
4.11.
In artikel 1:377e BW staat dat een omgangsregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.12.
Zoals hiervoor al is overwogen, is sprake van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de ouders. De man lijkt geen begrip voor de zorgen van de vrouw te hebben en zijn eigen wensen voorop te stellen. De vrouw is inmiddels angstig geworden van de man en het lukt partijen niet om afspraken te maken over de omgangsregeling. Er is al geruime tijd geen fysiek contact meer tussen de man en de minderjarigen geweest, met uitzondering van de hiervoor al genoemde ontmoeting tussen de man en de kinderen die kort geleden plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden aanleiding geven om de omgangsregeling zoals bepaald in de beschikking van 19 januari 2022 te wijzigen. De rechtbank leidt uit het gesprek met [minderjarige 1] af dat zij openstaat voor hervatting van contact met haar vader, maar ook dat zij daarbij gevrijwaard wil zijn van onrust, onduidelijkheid en conflicten tussen haar vader en diens (toenmalige) partner. De rechtbank vindt het voor deze minderjarigen, voor wie hun vader in de afgelopen periode geen stabiele, constante factor is geweest, belangrijk dat de omgang goed voorbereid wordt en gecontroleerd en gefaseerd wordt vormgegeven, waarbij de aanwezigheid van professionele begeleiding tijdens de omgangsmomenten op dit moment noodzakelijk wordt geacht. De tussen partijen ter zitting gemaakte afspraak dat op regelmatige basis (video)belcontacten plaatsvinden tussen de man en de kinderen – waarover hierna in rechtsoverweging 4.25. meer – acht de rechtbank op dit moment, zo lang het UHA-traject nog niet is gestart en er dus nog geen hulpverlening beschikbaar is die is gericht op de contacten tussen de man en de kinderen, het hoogst haalbare.
4.13.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen en om een vorm te vinden waarin de minderjarigen met hun vader contact kunnen hebben. De rechtbank vindt het daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kinderen een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kinderen voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 11 juni 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.14.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het
kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.15.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang
zijn van de minderjarigen (keuze: lichte interventie);
- het kind en de ouders hebben onbelast contact met elkaar;.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.16.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.17.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de over en weer gedane verzoeken met betrekking tot de omgangsregeling.
4.18.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.19.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.20.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- welke vorm van omgang met de man komt het meest tegemoet aan de belangen van
de minderjarigen?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- in hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden
en op welke termijn?
- welke andere feiten en/of omstandigheden zijn niet in voorgaande vragen aan de
orde gesteld maar zijn wel van belang om te vermelden?
4.21.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.22.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.23.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.24.
Omdat ouders en de minderjarigen in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op de over en weer gedane verzoeken met betrekking tot de omgangsregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.25.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de man en de minderjarigen
voorlopig, totdat in het kader van het Uniform Hulpaanbod andere afspraken worden gemaakt, één keer per week, namelijk op woensdag om 19:00 uur, telefonisch contact (videobellen) met elkaar hebben, waarbij de man naar de vrouw zal bellen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat er in het kader van het Uniform Hulpaanbod tevens sprake kan zijn van begeleid contact tussen de man en de minderjarigen, conform de aanwijzingen van de hulpverlening. De rechtbank zal daarbij een minimum bepalen van één begeleide omgang per twee weken. De hulpverlening zal de duur en de locatie daarvan bepalen, afgestemd op hetgeen de kinderen daarin aankunnen. Het is ook aan de hulpverlening om te bepalen hoe en op welke wijze de omgang verder kan worden uitgebreid en wanneer de stap naar onbegeleide omgang – en onder welke voorwaarden – gemaakt kan worden. De rechtbank acht het daarbij van belang dat het belang van de minderjarigen daarbij leidend is. De rechtbank geeft daarbij in overweging om voor de kinderen een kindbehartiger aan te wijzen, die geregeld met de kinderen in gesprek gaat, zodat in de inrichting/opbouw van de omgang goed gemonitord wordt welke stappen in het belang van de minderjarigen zijn en hoe zij de omgang ervaren.
De rechtbank wenst nog op te merken dat stabiliteit, voorspelbaarheid en het houden aan gemaakte afspraken erg belangrijk is voor de minderjarigen. Zij hebben de afgelopen periode namelijk veel onduidelijkheid ervaren: nieuwe partner(s) van de man, onbekende en/of wisselende (woon)omgevingen waarin de kinderen met hun vader verbleven, onregelmatigheid in de nakoming van de omgangsregeling en de man die een aantal maanden in detentie heeft verbleven. Het is van belang dat de minderjarigen niet langer aan zoveel onduidelijkheid en instabiliteit worden onderworpen.
Proceskosten
4.26.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de proceskosten, omdat er gegronde redenen zijn om de omgang weer begeleid op te starten.
4.27.
Volgens de man is er geen reden om hem te veroordelen in de proceskosten als hij zich verweert tegen het uitsluiten van hem als vader in het leven van de minderjarigen. De minderjarigen verlangen bovendien naar hem en willen hem graag zien.
4.28.
Omdat de rechtbank nog niet tot een eindbeslissing op de verzoeken over de omgangsregeling komt, zal zij ook nog geen beslissing nemen over de proceskosten. Daarom wordt ook de beslissing over de proceskosten aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af;
wijzigt de beslissing over de omgangsregeling uit de beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2022 als volgt:
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarigen
voorlopigiedere woensdag om 19:00 uur (video)belcontact met elkaar hebben, waarbij de man naar de vrouw belt;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat vanaf het moment dat de hulpverlening in het kader van het UHA bij ouders en de minderjarigen is betrokken en de betrokken hulpverlening de daartoe vereiste voorbereidingen heeft kunnen treffen, de man en de minderjarigen gerechtigd zijn om minimaal een keer per twee weken begeleide omgang met elkaar te hebben, met inachtneming van dat wat is overwogen in rechtsoverweging 4.25;
5.4.
verwijst ouders en hun minderjarige kinderen voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en kinderen vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.5.
verzoekt het loket om uiterlijk op 23 december 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.6.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.8.
verzoekt de Raad, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.20 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.10.
houdt iedere verdere beslissing op de verzoeken over de omgangsregeling en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bollen, rechter, en in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.