Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 6 km per uur te hard op de autosnelweg A58, buiten de bebouwde kom, op 7 oktober 2022. De boete was opgelegd aan de kentekenhouder, in dit geval de betrokkene, die in beroep ging tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep ongegrond had verklaard.
Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig. De betrokkene voerde aan dat hij de beheerder van het voertuig was, maar dat een werknemer het voertuig had bestuurd, en dat hij daarom niet verantwoordelijk was voor de overtreding. De kantonrechter oordeelde echter dat uit de stukken in het dossier, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter verwierp het beroep van de betrokkene, omdat deze niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het voertuig was geleased of verhuurd ten tijde van de overtreding.
De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd aan de betrokkene als kentekenhouder en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.