Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in twee beroepen tegen verkeersboetes die aan betrokkene waren opgelegd. Betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissingen van de officier van justitie, die de beroepen ongegrond had verklaard. De zitting vond plaats op 23 mei 2024, waarbij de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. Betrokkene was niet aanwezig op de zitting.
De boetes waren opgelegd voor het rijden van 36 km per uur boven de toegestane snelheid op een autosnelweg buiten de bebouwde kom, op 28 mei 2022. Betrokkene erkende te hard te hebben gereden, maar betwistte de rechtmatigheid van de dubbele boetes die hij had ontvangen met een paar minuten verschil. De officier van justitie verzocht om het beroep tegen de eerste boete gegrond te verklaren, terwijl het beroep tegen de tweede boete ongegrond moest worden verklaard.
De kantonrechter oordeelde dat de eerste boete (CJIB-nummer 7062 5422 4975 1181) ten onrechte was opgelegd, omdat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. De rechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en droeg de officier op het betaalde bedrag van € 411,- aan betrokkene terug te betalen. Voor de tweede boete (CJIB-nummer 5062 5422 4975 1182) oordeelde de kantonrechter dat de gedraging wel degelijk had plaatsgevonden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, bijgestaan door griffier C.G. Zevenhuijzen.