Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder een duidelijk zichtbare gehandicaptenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 13 december 2022 te Roosendaal. De betrokkene, die zijn invalide broer vervoerde, stelde dat de gehandicaptenparkeerkaart per ongeluk op de grond was gevallen. De gemachtigde van de betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden en verzocht om een proceskostenvergoeding.
De officier van justitie had het beroep van de betrokkene eerder ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. M. Lagas, was wel aanwezig. De kantonrechter oordeelde dat uit het dossier, inclusief de verklaring van de verbalisant en foto’s, voldoende bewijs was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter vond dat het verweer van de betrokkene niet voldoende was onderbouwd, aangezien er geen bewijs was overgelegd van de geldigheid van de gehandicaptenparkeerkaart op het moment van de overtreding.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen onderbouwen van verweren in verkeersboetezaken en bevestigt de geldigheid van de opgelegde boete.