In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. De zaak werd behandeld in Bergen op Zoom, waar de gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het laten staan van een voertuig in een park op De Stok te Roosendaal op 27 mei 2022. De gemachtigde had in het beroepschrift aangevoerd dat er pro forma beroep werd ingesteld en dat de gronden later zouden worden ingediend.
De kantonrechter overwoog dat er sprake was van samenhang tussen verschillende beroepschriften, omdat de rechtsbijstand was verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden in de zaken nagenoeg identiek waren. De kantonrechter concludeerde dat de gemachtigde geen reële extra inspanning had geleverd in deze zaak ten opzichte van andere beroepen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.