In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw tegen haar ex-man. De vrouw vordert nakoming van afspraken uit het echtscheidingsconvenant, specifiek met betrekking tot de omgang met hun hond en de hypothecaire aansprakelijkheid van de woning. De vrouw stelt dat de man zich niet houdt aan de afspraken over de hond, die aan hem is toebedeeld, en dat hij haar niet tijdig ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De man betwist deze claims en stelt dat hij wel degelijk aan zijn verplichtingen voldoet. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vrouw geen bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de man zijn verplichtingen nakomt. De vorderingen van de vrouw zijn afgewezen, evenals de reconventionele vorderingen van de man om de vrouw te veroordelen de woning te verlaten. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van de man, die zijn begroot op € 1.035,=, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in familierechtelijke geschillen en de rol van contractuele afspraken in de beoordeling van vorderingen.