ECLI:NL:RBZWB:2024:4355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
02/092338-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Combee
  • A. de Graaf
  • J. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, wel poging zware mishandeling bewezen met deels voorwaardelijke jeugddetentie en werkstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op 4 april 2023, waarbij hij met een mes in de zij van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet opzet had op de dood van het slachtoffer, maar dat hij wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces kon worden gedaan, omdat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 60 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.011,20 voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/092338-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juni 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. P.A. Groenhuis, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 11 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
dat verdachte op 4 april 2023 geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden dan wel aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij die [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een mes te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden, zoals onder primair ten laste is gelegd. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de geneeskundige verklaring over [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van de (toenmalige) vriendjes van verdachte en de verklaring van verdachte. Door met een mes in de zij van [slachtoffer] te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte wilde in de arm van [slachtoffer] steken, maar toen deed [slachtoffer] zijn arm omhoog en kwam het mes in zijn zij terecht. Door zo te handelen was naar algemene ervaringsregels de kans op de dood van [slachtoffer] niet aanmerkelijk te achten. Door [slachtoffer] in zijn zij te steken was naar algemene ervaringsregels de kans op zwaar lichamelijk letsel wel aanmerkelijk te achten. De onder subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan dan ook naar de mening van de verdediging bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat verdachte op 4 april 2023 te Prinsenbeek [slachtoffer] met een mes in zijn zij heeft gestoken. Hierbij heeft [slachtoffer] een meer dan 5 centimeter diepe en 3 centimeter lange steekwond opgelopen, die moest worden gehecht. Bij deze steekverwonding zijn geen (vitale) organen geraakt.
Primair
De vraag die moet worden beantwoord is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Uit het dossier en de behandeling ter zitting blijkt niet dat verdachte wilde dat [slachtoffer] dood ging. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer] was dan ook geen sprake. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat door het handelen van verdachte de kans op de dood van [slachtoffer] naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk was te achten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen het deel van het lichaam waar verdachte heeft gestoken - vitale organen zijn niet geraakt - en het relatief geringe letsel dat [slachtoffer] hieraan heeft overgehouden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Subsidiair
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023083809 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 146.
Aangezien verdachte ten aanzien van het onder subsidiair ten laste gelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 11 juni 2024;
- de aangifte van [slachtoffer] , pagina 74.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair:
op 4 april 2023 te Prinsenbeek, gemeente Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die voornoemde
[slachtoffer]met een mes in de (linker)zij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten, middels cursief, in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het voor verdachte noodzakelijk was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft als volwassen man de confrontatie met de minderjarige verdachte opgezocht. Hij was op dat moment heel boos op verdachte. Hij heeft de fietssleutel van verdachte afgepakt, hem met verheven stem gedwongen om zijn telefoon af te geven en hem uitgescholden voor kankerventje dat hij het liefst met zijn kankerkop door de kankerspijlen zou willen schoppen. Op het moment dat verdachte aanstalten maakte om weg te gaan, pakte [slachtoffer] verdachte met beide handen bij zijn kraag en zette hem op de pingpongtafel. [slachtoffer] was namelijk “nog niet klaar met hem”. De verdediging is van mening dat deze voor verdachte zeer dreigende en angstaanjagende situatie kan worden aangemerkt als een noodweersituatie. Verdachte kon niet weg uit deze situatie en was geen partij voor [slachtoffer] , een afgetrainde volwassen sportschoolman. Om aan deze zeer dreigende situatie een einde te maken kon verdachte niet anders dan [slachtoffer] met een mes te steken. Naar de mening van de verdediging komt verdachte dan ook een geslaagd beroep toe op noodweer.
Subsidiair is de verdediging van mening dat, indien verdachte de situatie verkeerd zou hebben ingeschat en abusievelijk in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij zich heeft moeten verdedigen, hem een geslaagd beroep toekomt op putatief noodweer.
Mocht verdachte door het gebruik van het mes de grenzen van de verdediging te buiten zijn gegaan, dan komt hem naar de mening van de verdediging een geslaagd beroep toe op noodweerexces. Verdachte vreesde immers dat het zonder zijn ingrijpen heel slecht, mogelijk zelfs fataal, met hem zou aflopen.
De verdediging verzoekt dan ook om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat tot het moment dat [slachtoffer] verdachte bij zijn kraag pakte om hem op de pingpongtafel te zetten, geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] . [slachtoffer] was tot dat moment weliswaar boos en heeft dreigende woorden tegenover verdachte geuit, maar verdachte heeft tot dat moment weg kunnen gaan en is niet in een hoek gedreven. Dit blijkt ook uit de omstandigheden dat verdachte rondjes op het schoolplein liep en verder ook geen aanstalten maakte om weg te gaan. Uit het dossier blijkt verder evenmin dat verdachte tot dat moment in objectieve zin heeft moeten vrezen dat hij door [slachtoffer] zou worden aangerand. Op het moment dat [slachtoffer] verdachte vastpakte om hem op de pingpongtafel te zetten, was er wel sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] . Dit was echter maar een beperkte aanranding. De disproportionele reactie van verdachte, het steken, kan in dat geval niet als (noodzakelijke) zelfverdediging worden gezien. Het beroep op noodweer kan dan ook niet slagen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Indien de grenzen van de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding worden overschreden, kan sprake zijn van noodweerexces. De overschrijding van grenzen dient dan wel het onmiddellijk gevolg te zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanrander veroorzaakt.
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier vast dat [slachtoffer] met verdachte had afgesproken op een schoolplein in Prinsenbeek. Hij wilde daar met verdachte in gesprek gaan over het mes dat verdachte aan zijn toen achtjarige zoon had verkocht. [slachtoffer] is samen met een vriendin van zijn vrouw, [getuige] , naar dit schoolplein gegaan. Hij had het mes in een plastic tas meegenomen. Op het schoolplein troffen zij verdachte aan. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] om het mes weg te gooien omdat hij “anders zo wordt gestoken”. [slachtoffer] heeft de tas met het mes hierop weggegooid. Vervolgens heeft [slachtoffer] dringend aan verdachte gevraagd om op de pingpongtafel te gaan zitten die op het schoolplein stond. Verdachte deed dit. Hierna vroeg [slachtoffer] aan verdachte om zijn ouders te bellen. [slachtoffer] wilde namelijk met de ouders van verdachte in gesprek over wat hun zoon had gedaan. Verdachte zei toen dat zijn moeder dood was. [slachtoffer] zei dat verdachte dan naar zijn vader moest bellen. Verdachte heeft toen op zijn telefoon de naam van een vriendje veranderd in “papa” en dit vriendje opgebeld. Hij gaf de telefoon hierop aan [slachtoffer] . [slachtoffer] kreeg toen inderdaad een jongen aan de lijn en niet de vader van verdachte. Hierdoor kreeg hij het gevoel dat hij door verdachte “in de zeik werd genomen”. Hij vroeg opnieuw aan verdachte om zijn vader te bellen. Ook de tweede keer kreeg [slachtoffer] een jongen aan de lijn. Verdachte stond daarna op en ging rondjes om de pingpongtafel lopen. [getuige] heeft toen tegen verdachte gezegd dat hij op moest schieten met zijn vader te bellen omdat zij anders de politie zou bellen. Verdachte ging hiertoe echter niet over. [getuige] heeft toen het algemene nummer van de politie gebeld. Terwijl zij in de wacht stond, heeft [slachtoffer] aan verdachte gevraagd om weer op de pingpongtafel te gaan zitten. [slachtoffer] heeft verdachte toen bij de kraag van zijn jas opgepakt om hem weer op de pingpongtafel te zetten. Hierop heeft verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn zij gestoken.
[slachtoffer] was, ook blijkens zijn eigen verklaringen en de verklaringen van [getuige] , tijdens de confrontatie met verdachte heel boos op hem. Hij heeft daarbij gescholden en dreigende taal richting verdachte geuit. Ook heeft hij de fietssleutel van de fiets van verdachte gepakt.
De rechtbank is van oordeel dat door de dreigende en scheldende houding van [slachtoffer] in combinatie met het daadwerkelijke vastpakken van verdachte door [slachtoffer] sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Volgens de Hoge Raad noopt echter niet elke ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding tot verdediging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien er voor de verdediging een zinvol alternatief is waarvan redelijkerwijs gebruik had moeten worden gemaakt of indien de aanranding licht is en er geen vrees is voor verdere agressie.
De rechtbank is van oordeel dat er voor verdachte een zinvol alternatief was waarvan hij redelijkerwijs gebruik had moeten maken. Zoals volgt uit het procesdossier, moet het voor verdachte (meer dan) duidelijk zijn geweest dat [slachtoffer] wilde dat hij zijn ouders zou bellen. Dit is niet alleen meerdere keren door [slachtoffer] , maar ook door [getuige] aan verdachte gevraagd. De verklaring van verdachte dat hij uiteindelijk, nadat hij eerst twee keer een vriendje had gebeld, zijn vader heeft gebeld, vindt geen steun in andere bewijsmiddelen. Wat hier ook van zij, verdachte had op dat moment ook zijn moeder kunnen bellen. Daarnaast was slechts sprake van een lichte aanranding, waarbij er geen vrees hoefde te zijn voor verdere agressie. [slachtoffer] heeft het mes dat verdachte aan zijn zoon had verkocht, gelijk weg gegooid toen verdachte daarom vroeg. Hij heeft, anders dan verdachte heeft willen doen voorkomen, verder geen lichamelijk geweld richting verdachte gebruikt. [slachtoffer] wilde ook maar één ding en dat is dat verdachte zijn ouders zou bellen. Zoals al is overwogen moet dit voor verdachte (meer dan) duidelijk zijn geweest.
Dit maakt dat weliswaar sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar dat verdediging hiertegen niet noodzakelijk was. Verdachte komt dan ook geen geslaagd beroep toe op noodweer. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn (verder) geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat (verder) niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen jeugddetentie van 90 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 83 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf gevorderd voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende jeugddetentie mocht verdachte de werkstraf niet dan wel niet naar behoren verrichten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte een week in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en na de schorsing hiervan gedurende lange tijd beperkt is geweest in zijn bewegingsvrijheid, onder meer door de aansluitende gesloten plaatsing. Daarnaast heeft hij sindsdien veel gesprekken gehad met orthopedagogische praktijk ABC en de jeugdreclassering. Dit is zeker nuttig, maar ook zwaar voor verdachte geweest. De verdediging verzoekt om aan verdachte niet de gevorderde deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Het moet namelijk worden voorkomen dat verdachte weer in een jeugdgevangenis terechtkomt met onder andere drillrappers. Verder zal verdachte met de gevorderde werkstraf van 180 uur worden overvraagd. Zeker als hij deze werkstraf moet verrichten naast school, behandeling bij orthopedagogische praktijk ABC en toezicht door de jeugdreclassering. De verdediging stelt voor om te volstaan met het opleggen van deze werkstraf, maar om de helft hiervan voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een mes in zijn zij te steken. De aanleiding hiervan was dat verdachte een mes had verkocht aan het (toen) achtjarige zoontje van het slachtoffer. Het slachtoffer wilde verdachte hierop aanspreken en had daarom met hem afgesproken op een schoolplein. Op het schoolplein liet het slachtoffer verdachte op de pingpongtafel zitten en vroeg hij hem om zijn ouders te bellen. Verdachte zei toen dat zijn moeder was overleden en dat hij zijn vader zou bellen. In plaats daarvan belde hij tot twee keer toe een vriendje. Het slachtoffer bleef aan verdachte vragen om zijn vader te bellen. Omdat verdachte dit niet serieus leek te nemen en rondjes ging lopen om de pingpongtafel, heeft het slachtoffer hem bij zijn kraag vastgepakt om hem weer op de pingpongtafel te zetten. Op dat moment heeft verdachte hem met een mes in zijn zij gestoken. Het slachtoffer heeft hieraan een meer dan 5 centimeter diepe en 3 centimeter lange steekwond overgehouden, die moest worden gehecht.
De emoties die het slachtoffer op de bewuste dag heeft gehad doordat verdachte aan zijn (toen) achtjarige zoon een mes had verkocht zijn begrijpelijk. De rechtbank had zich wel kunnen voorstellen dat hij op een andere manier had geprobeerd om met de ouders van verdachte in contact te komen. Wat hier ook van zij, het spreekt voor zich dat dit feit een behoorlijk impact op het slachtoffer heeft gehad. Dit blijkt ook uit zijn tijdens de zitting uitgeoefende spreekrecht. Het slachtoffer heeft in dat kader aangevoerd dat na het feit de vraag wat als het mes hem op een andere plek had geraakt, een grote rol heeft gespeeld. Gedachten dat zijn kinderen, vrouw en ouders zonder hem verder zouden moeten gaan, brachten verdriet, angst en neerslachtigheid bij hem teweeg. Sinds het feit is het slachtoffer vaker angstig dat confrontaties leiden tot een gewelddadige situatie. Ook heeft dit feit impact gehad op zijn gezin, in het bijzonder op zijn kinderen. Zijn zoon heeft zich schuldig gevoeld richting zijn vader en lange tijd niet buiten durven te spelen. Zijn dochter wordt beperkt in haar middelbare schoolkeuze om bepaalde situaties te vermijden.
De rechtbank neemt verdachte dit feit en de gevolgen daarvan voor verdachte en zijn gezin zeer kwalijk. Dit feit betreft ook een zeer ernstig strafbaar feit. Het slachtoffer, maar ook verdachte mag van geluk spreken dat het slachtoffer niet ernstiger gewond is geraakt. Daarnaast brengt een feit als dit gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Het feit vond in de openbaarheid plaats in het bijzijn van (toenmalige) vriendjes van verdachte. Deze vriendjes waren hiervan, zoals blijkt uit het procesdossier, behoorlijk ontdaan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het blanco strafblad van verdachte.
Ook houdt de rechtbank hierbij rekening met het rapport van [psycholoog] van 10 juli 2023. De psycholoog heeft hierin aan gegeven dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Daarnaast heeft hij dyslexie en zijn de opvoedingsomstandigheden voor hem niet ideaal. Door zijn autismespectrumstoornis kan verdachte niet goed invoelen wat een ander voelt. Hij leert sociale scripts te gebruiken die hij beredeneert. In de periode waarin het feit zich afspeelde, luisterde verdachte naar drillrap en vereenzelvigde hij zich met deze levensstijl. Ten tijde van de confrontatie met het slachtoffer kon verdachte zijn gevoelens niet goed herkennen. Ook de gevoelens en de intenties van het slachtoffer kon hij niet goed aanvoelen. De scripts die verdachte normaal gebruikte, waren hiervoor niet toereikend. Waarschijnlijk heeft verdachte gekozen voor een script dat hij kende van de muziekvideo’s (drillrap) en het slachtoffer gestoken. Hij is op dat moment door zijn problematiek onvoldoende geremd door een intern geweten om hem te weerhouden van het ernstig schaden van een ander persoon. Gelet hierop adviseert de psycholoog om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico laat zich bij een autismespectrumstoornis moeilijk voorspellen door de rigide denkpatronen van verdachte. Deze kunnen namelijk in zijn voordeel en in zijn nadeel werken. Daarom wordt door de psycholoog het risico op recidive als matig ingeschat. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, adviseert de psycholoog om aan hem in het kader van een voorwaardelijke strafdeel een individuele ambulante behandeling en systeembegeleiding op te leggen. Bij de individuele behandeling wordt behandeling gericht op de autismespectrumstoornis en delict analyse met terugval preventieplan op instructieniveau aangeraden. De systemische gesprekken worden nodig geacht zodat de aansluiting van de ouders bij verdachte worden geoptimaliseerd.
De rechtbank zal, zoals door de psycholoog is geadviseerd, bij de bepaling van de straf uitgaan van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de rapporten van de Raad van 2 oktober 2023 en 18 april 2024 en de toelichting hierop op de zitting. De Raad heeft aangegeven dat verdachte sinds het plegen van het feit een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij heeft het ThuisBest traject positief afgerond. In de thuissituatie bij zijn moeder gaat het momenteel goed. Verdachte laat zich door haar aanspreken, corrigeren en begrenzen. Daarnaast is de verwachting dat verdachte dit schooljaar zal slagen voor zijn examen. Hij zal dan in het nieuwe schooljaar starten met een MBO opleiding. Ook heeft verdachte een vriendin en een bijbaan als bezorger bij [bedrijf] . Verder is verdachte al enige tijd bezig met een behandeling bij orthopedagogische praktijk ABC. De Raad acht het voor verdachte gewenst dat hij in de komende periode hiermee blijft doorgaan en dat de jeugdreclassering toezicht op hem blijft houden. De Raad adviseert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf. Daarnaast adviseert de Raad aan hem op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan hulpverlening vanuit orthopedagogische praktijk ABC, zolang deze is geïndiceerd en meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering dit nodig acht, waarbij de jeugdreclassering toezicht houdt op de naleving van deze voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan begeleidt.
Verder houdt de rechtbank rekening met hetgeen namens de jeugdreclassering tijdens de zitting is aangevoerd. De jeugdreclassering heeft aangevoerd dat het toezicht op verdachte goed is verlopen. Ook de jeugdreclassering vindt het belangrijk dat verdachte blijft meewerken aan hulpverlening vanuit orthopedagogische praktijk ABC en eventuele aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering dit nodig vindt. Als verdachte zijn positieve ontwikkeling doorzet, zal de jeugdreclassering hem in het kader van het door haar uit te oefenen toezicht steeds meer los laten.
De straf
Omdat rechtbank niet een poging tot doodslag maar een poging tot zware mishandeling bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 60 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden die door de Raad zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie indien verdachte deze werkstaf niet dan wel niet naar behoren mocht verrichten. De ernst van het feit maakt dat, anders dan door de verdediging is verzocht, niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke werkstraf.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.747,40 voor het bewezenverklaarde feit, bestaande uit € 1.747,40 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.511,20 (bestaande uit € 44,75 aan reis- en parkeerkosten, € 70,- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding, € 417,50 aan huishoudelijke hulp, € 885,- aan niet vergoede medische kosten, € 50,- aan beschadigde kleding en € 43,95 aan kosten zonder nut (sportschoolabonnement)). Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij genoemde kosten aan reis- en parkeerkosten heeft gemaakt, ondanks dat hij deze kosten niet nader heeft onderbouwd. Ook heeft de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door het feit zijn aandeel in het huishouden tijdelijk niet en later in mindere mate heeft kunnen verrichten. De - niet nader onderbouwde - stelling van de verdediging dat een vrouw over het algemeen meer in het huishouden doet, vindt de rechtbank niet meer van deze tijd. Dit geldt zeker als beide partners werken. De door de benadeelde partij gevorderde kosten van € 50,- aan beschadigde kleding vindt de rechtbank ook alleszins redelijk. Door de steekpartij is immers de kleding van de benadeelde partij beschadigd. De rechtbank beperkt de gevorderde kosten zonder nut tot € 43,95. Van de benadeelde partij had in redelijkheid niet mogen worden verwacht dat hij al in de eerste maand na het feit zijn sportschoolabonnement tijdelijk zou stopzetten. Van hem had wel mogen worden verwacht dat hij dit in de tweede maand zou doen om zo schadebeperkend te handelen. De rechtbank zal de overige gevorderde kosten zonder nut, te weten € 43,95 dan ook afwijzen. De rechtbank zal ook de gevorderde kosten aan mantelzorg, te weten € 192,25, afwijzen. Kosten aan mantelzorg komen, zoals blijkt uit de letselschade richtlijnen, namelijk pas na drie maanden voor vergoeding in aanmerking.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde mee dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Daarnaast heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel opgelopen. Daarbij gaat de rechtbank, anders dan de benadeelde partij, uit van letsel dat valt onder categorie 1 van de letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Hiervoor wordt een bedrag van € 1.000,- uitgekeerd.
Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1.500,- billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van zijn vordering om immateriële schade niet ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal over het toegewezen schadebedrag de wettelijk rente toewijzen, vanaf 4 april 2023 tot aan de dag der voldoening.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp. Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair:Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 53 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* meewerkt aan de hulpverlening vanuit orthopedagogische praktijk ABC, zolang deze is geïndiceerd;
* meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
van rechtswegegelden hierbij nog de volgende
voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, zijn medewerking verleent aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 3.011,20, waarvan € 1.511,20 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 236,20 af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer](feit subsidiair),
€ 3.011,20te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: 1 STK mes (Omschrijving: G2581112, mes 22,5 cm in uitgeklapte toestand);

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Felix, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juni 2024.