Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 350,00, voor vergoeding van immaterieel geleden schade;
- € 36,80, voor vergoeding van reiskosten;
- € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- de aantekening mondeling vonnis van 9 januari 2024 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
- de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
- de overige stukken in het raadkamerdossier.
2.De beoordeling
€ 36,80toe.
€ 340,00toegekend. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie op voorhand al had ingestemd met de verzochte vergoeding van de reiskosten en het voor de advocaat voorzienbaar was dat de verzochte vergoeding van immateriële schade in de gegeven omstandigheden geen kans van slagen had. In de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie is daar al op gewezen en de advocaat heeft daar in raadkamer ook geen inhoudelijke reactie op gegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen.
3.De beslissing
€ 376,80zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Ravelijn Advocaten, onder vermelding van “ [kenmerk] ”.