ECLI:NL:RBZWB:2024:4359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
24-007640
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding op grond van artikel 530 Sv in strafzaak

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, geboren in 1968, had een verzoekschrift ingediend op 21 maart 2024, waarin hij verzocht om een vergoeding van reiskosten en immateriële schade. De verzoeker was niet verschenen bij de behandeling van het verzoek, maar zijn advocaat, mr. P.R. Klaver, was aanwezig en heeft het verzoek toegelicht. De officier van justitie, mr. R. Jacobs, heeft zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten en de kosten voor het opstellen van het verzoek toewijsbaar zijn, maar dat de immateriële schade niet onder artikel 530 Sv valt.

De rechtbank heeft de reiskosten van € 36,80 toegewezen, omdat deze voldoende onderbouwd waren. De verzoeker had ook een vergoeding van € 350,00 voor immateriële schade verzocht, maar de rechtbank heeft deze afgewezen, omdat deze schade niet onder het bereik van artikel 530 Sv valt. Daarnaast is er een forfaitaire vergoeding van € 340,00 toegekend voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift in raadkamer. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet billijk is om een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen, aangezien het Openbaar Ministerie al had ingestemd met de verzochte reiskosten en de advocaat had moeten weten dat de immateriële schade geen kans van slagen had.

De totale vergoeding die aan de verzoeker wordt toegekend bedraagt € 376,80, bestaande uit de reiskosten en de forfaitaire vergoeding. De beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los en is uitgesproken op de openbare zitting van 9 juli 2024. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-207745-21
raadkamernummer : 24-007640
datum : 9 juli 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. P.R. Klaver advocaat te Bergen op Zoom, (Postbus 386, 4600 AJ Bergen op Zoom),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 21 maart 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 350,00, voor vergoeding van immaterieel geleden schade;
  • € 36,80, voor vergoeding van reiskosten;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de aantekening mondeling vonnis van 9 januari 2024 waarbij verzoeker is vrijgesproken;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 25 juni 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. R. Jacobs en mr. P.R. Klaver als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker in verband met de strafzaak reiskosten ten behoeve van de OM-hoorzitting van 30 september 2021 en de politierechterzitting van 9 januari 2024 heeft gemaakt en daarvoor een vergoeding van
€ 36,80 verzoekt. Daarnaast heeft verzoeker grote immateriële schade geleden als gevolg van een acute stressreactie naar aanleiding van het incident op 3 augustus 2021. Hij heeft daarvoor ook een huisarts bezocht. Verzoeker acht het dan ook billijk dat aan hem daarvoor een vergoeding wordt toegekend van € 350,00. De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of deze verzochte vergoeding valt onder het bereik van artikel 530 Sv. Tot slot wordt verzocht om toekenning van de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling daarvan in raadkamer.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding van de reiskosten en de kosten voor het opstellen en indienen van het verzoek toewijsbaar is. De verzochte vergoeding van immateriële schade dient te worden afgewezen, omdat deze schade niet valt onder het bereik van artikel 530 Sv.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden. Tot slot kan ook de een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank wijst de verzochte vergoeding van reiskosten ter hoogte van
€ 36,80toe.
Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade van € 350,00. Deze kosten vallen echter niet onder het bereik van artikel 530 Sv en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de verzochte vergoeding dan ook afwijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 340,00toegekend. De rechtbank merkt daarbij op dat het Openbaar Ministerie op voorhand al had ingestemd met de verzochte vergoeding van de reiskosten en het voor de advocaat voorzienbaar was dat de verzochte vergoeding van immateriële schade in de gegeven omstandigheden geen kans van slagen had. In de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie is daar al op gewezen en de advocaat heeft daar in raadkamer ook geen inhoudelijke reactie op gegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het niet billijk is een extra forfaitaire vergoeding voor de behandeling in raadkamer toe te kennen.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 376,80, bestaande uit:
- € 36,80 aan reiskosten;
- € 340,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
wijst het verzoek voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 376,80zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Ravelijn Advocaten, onder vermelding van “ [kenmerk] ”.
Deze beslissing is op 9 juli 2024 genomen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 9 juli 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.