ECLI:NL:RBZWB:2024:4361

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor perceelafscheiding in Vlissingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen om een omgevingsvergunning te verlenen voor een perceelafscheiding aan de [adres] te [plaats]. De vergunning was oorspronkelijk geweigerd op 3 december 2020, waarna het bezwaar op 9 september 2021 ongegrond werd verklaard. Eiser ging in beroep, en op 23 september 2022 verklaarde de rechtbank dit beroep gegrond, waardoor het college werd opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college voldeed aan deze opdracht met een nieuw besluit op 2 december 2022, maar handhaafde de weigering van de vergunning.

De rechtbank behandelde het beroep op 18 augustus 2023, waarbij eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft geweigerd, met inachtneming van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning terecht heeft geweigerd, omdat het gevraagde bouwplan niet binnen het bestemmingsplan past. De rechtbank stelt vast dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in het bestemmingsplan is beperkt tot 1 meter voor de voorgevel en 2 meter daarachter. Eiser had een hogere schutting aangevraagd, wat in strijd is met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelt dat het college de weigering voldoende heeft gemotiveerd en dat de belangen van een goede ruimtelijke ordening in acht zijn genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat het college in redelijkheid kon oordelen dat het verlenen van de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenvergoeding, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 27 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een omgevingsvergunning te verlenen voor een perceelafscheiding aan de [adres] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft de vergunning met het besluit van 3 december 2020 geweigerd. Op 9 september 2021 heeft het college het bezwaar tegen deze weigering ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten. Eiser is hiertegen in beroep gegaan. Op 23 september 2022 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [1]
1.2.
Met het bestreden besluit van 2 december 2022 heeft het college aan die opdracht voldaan. Het college heeft, onder verbetering van de motivering, het bezwaar nogmaals ongegrond verklaard en de weigering in stand gelaten.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn echtgenote en namens het college [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
1.5
Na de zitting hebben partijen aanvullende stukken ingediend. Ze hebben over en weer de gelegenheid gehad om op de stukken te reageren.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een perceelafscheiding heeft geweigerd. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De rechtbank zal bij de beoordeling van dit geschil uitgaan van haar beoordeling in de uitspraak van 23 september 2022. In deze uitspraak zal zij beoordelen of het college de uitspraak van 23 september 2022 goed heeft opgevolgd.
Wettelijk kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is in deze zaak ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inhoudelijke beoordeling
Was het college te laat met beslissen?
5. Eiser stelt dat het college zich niet heeft gehouden aan de termijn van 6 weken die de rechtbank had gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college erkent dat. Ook de rechtbank stelt vast dat het college te laat een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. Dat het college langer de tijd heeft genomen om tot dat besluit te komen, verandert het besluit en de rechtmatigheid daarvan niet. Als eiser eerder een besluit had willen hebben, had hij tijdig maatregelen moeten nemen en bijvoorbeeld het college tijdig in gebreke moeten stellen om alsnog op korte termijn een besluit te verkrijgen.
Heeft het college de uitspraak van 27 september 2022 genegeerd?
6. Eiser stelt dat het college de uitspraak van de rechtbank van 27 september 2022 heeft genegeerd. Het college heeft inhoudelijke geen nieuwe standpunten aangedragen.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met in achtneming van haar uitspraak. Het college heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar rekening gehouden met die uitspraak. Hij had de mogelijkheid een vergunning te verlenen of, met aanvulling van de motivering, de weigering in stand te laten. Het college heeft gekozen voor de laatste mogelijkheid. Daarmee heeft ze aan de uitspraak voldaan. De rechtbank zal hieronder beoordelen of die aanvullende motivering voldoende is om de weigering in stand te laten.
Het bestemmingsplan
7. De woning van eiser is gelegen in bestemmingsplan ‘ [naam 4] ’ en heeft daarin de bestemming ‘Wonen’. Volgens dit bestemmingsplan mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1 meter bedragen en daarachter ten hoogste 2 meter. Zoals in de uitspraak van 23 september 2022 al is geoordeeld, ligt de voorgevel aan de zijde van de [straat] . Daarmee is de op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van de perceelafscheiding voor de woning, dus aan de kant van de [straat] , beperkt tot 1 meter en past het gevraagde bouwplan niet binnen het bestemmingsplan.
Vergunning kan alleen verleend worden in afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd mee te werken met deze afwijkingsbevoegdheid.
Is de weigering voldoende gemotiveerd?
8. Eiser stelt dat het college de weigering een vergunning te verlenen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij wijst daarbij op de eerdere vergunning uit 1987.
8.1
Het college geeft ter zitting aan dat hij de openheid van de wijk van groot belang acht. Daar dragen gesloten schuttingen niet aan bij. In dit geval was een schutting met een open bovenkant wel denkbaar geweest.
Bovendien heeft er afgelopen jaar in de wijk [naam 5] een handhavingsactie plaats gevonden, waarbij meerdere bewoners zijn aangeschreven om hun te hoge schuttingen te verlagen. Daar waren bewoners bij die geheel geen achtertuin hadden. Door in dit geval wel vergunning te verlenen voor een hogere schutting, wordt met twee maten gemeten. Het college kan dan niet meer uitleggen waarom deze vergunning wel verleend wordt, terwijl andere wijkbewoners hun schutting hebben moeten verlagen. Als overal in de wijk een hogere schutting moet worden toegestaan, gaat dit ten koste van het open karakter van de wijk.
De vergunning uit 1987 is niet te vergelijken met wat eiser nu heeft aangevraagd. Dat ging om een schutting van 1,60m hoog en die had een open karakter. Dat is geen aanleiding om nu een vergunning voor een hogere gesloten schutting te verlenen.
8.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Voorop staat dat het college bij strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.10, tweede lid van de Wabo moet kijken of er gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan toch vergunning te verlenen met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft beleidsruimte om te beslissen of hij wel of niet een vergunning in afwijking van het bestemmingsplan wil verlenen. De rechtbank moet dit terughoudend toetsen. In dit geval heeft het college om de onder 8.1 genoemde redenen besloten dat het verlenen van een omgevingsvergunning voor een perceelafscheiding hoger dan 1 meter in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij dus geen vergunning kan verlenen. De rechtbank constateert dat die motivering niet helder naar voren kwam in het bestreden besluit. Zij is echter van oordeel dat, gelet op deze motivering en met name het belang van een gelijke behandeling van alle bewoners in de wijk, het standpunt van het college dat hij de gevraagde vergunning in afwijking van het bestemmingsplan niet wil verlenen, niet onredelijk is. Het beroep is daarmee ongegrond.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond, omdat het college in redelijkheid kon oordelen dat het verlenen van de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.1
Nu het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 27 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[. . .]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht
Artikel 1
1. In deze bijlage wordt verstaan onder:
[. . .]
Voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;
[. . .]
Bestemmingsplan [naam 4]
Artikel 1 Begrippen
[. . .]
voorgevel
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

voorgevelrooilijn

een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de voorgevel van een gebouw is of moet worden gebouwd.
[. . .]
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 4.00 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter, vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw; 2. 2 meter, achter voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 30.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken geldt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag, waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
[. . .]

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 september 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5576