ECLI:NL:RBZWB:2024:4374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
11021339 AZ VERZ 24-23 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om billijke vergoeding en schadevergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoekster], van haar werkgever, [verweerder] B.V., een billijke vergoeding en subsidiair een schadevergoeding naar aanleiding van het niet voortzetten van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De kantonrechter heeft op 26 juni 2024 uitspraak gedaan en de verzoeken van [verzoekster] afgewezen. De rechtbank oordeelt dat [verzoekster] niet kritiekloos heeft gefunctioneerd en dat de werkgever een zekere beoordelingsvrijheid heeft met betrekking tot het functioneren van de werknemer. De werkgever heeft besloten de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten vanwege het functioneren van [verzoekster], en er is niet gebleken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter concludeert dat er geen grond is voor de gevraagde billijke vergoeding of schadevergoeding, en ook de verzoeken tot rectificatie en uitbetaling van vakantiedagen worden afgewezen. [verzoekster] wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: 11021339 \ AZ VERZ 24-23
Beschikking van 26 juni 2024
[verzoekster],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. E.A.P. Ficq,
tegen
[verweerder] B.V.,
te [plaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. J.P. Quist.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 28 maart 2024 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 19;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 20;
- de mondelinge behandeling van 29 mei 2024, gecombineerd met de mondelinge behandeling in de zaak van mevrouw [naam 1] tegen [verweerder] met zaaknummer 11021158 AZ VERZ 24-22.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] biedt ondersteuning aan inwoners van de gemeente [plaats] op diverse leefgebieden. Zij is opgericht eind 2022 en operationeel per 1 januari 2023.
2.2.
[verzoekster] is op 1 januari 2023 in dienst getreden van [verweerder] in de functie van Coördinator interventieteam [plaats] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2023. In artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat bij ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt voortgezet.
2.3.
In september/oktober 2023 is er een incident geweest tussen [verzoekster] en haar collega de heer [naam 2] . [naam 2] informeerde [verzoekster] dat hij onenigheid had met een collega, mevrouw [naam 1] , over een privé aangelegenheid. Hij verzocht [verzoekster] dat niet met anderen te delen. [verzoekster] heeft het toch gedeeld met collega’s in het interventieteam. [naam 2] heeft daarover zijn beklag gedaan bij de heer [naam 3] , bestuurder van [verweerder] , en mevrouw [naam 4] , coördinator bij [verweerder] .
2.4.
[naam 3] en Verweij hebben op 5 oktober 2023 gesproken met [verzoekster] over het incident met [naam 2] en over [verzoekster] rol in het team. Er is afgesproken dat [verzoekster] een maand verlof zou opnemen om rust te nemen.
2.5.
Op 11 oktober 2023 is [verzoekster] met verlof gegaan.
2.6.
Op 2 november 2023 hebben [verzoekster] en [naam 3] een telefoongesprek gehad. [verzoekster] heeft zich ziek gemeld. [naam 3] heeft gemeld dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst na 31 december 2023 niet zal voortzetten.
2.7.
Bij brief van 8 november 2023 heeft [verweerder] aan [verzoekster] het einde van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2023 aangezegd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt – na intrekking van het verzoek tot betaling van een transitievergoeding op de mondelinge behandeling – uitvoerbaar bij voorraad:
a. [verweerder] te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding aan [verzoekster] ter hoogte van € 89.400,00 bruto, dan wel een schadevergoeding ter hoogte van
€ 89.400,00 bruto;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van het loon over de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, het vakantiegeld, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente, aan [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de overuren aan [verzoekster] over de maanden januari tot en met september 2023 van in totaal 192 uur, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en wettelijke rente;
[verweerder] te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke en correcte eindafrekening aan [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen om binnen zeven dagen na de te geven beschikking over te gaan tot het aan haar personeel verzenden van een rectificatiebericht en schriftelijk bewijs daarvan toe te zenden aan de gemachtigde van [verzoekster] ;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen aan [verzoekster] van een dwangsom van
€ 1.000,00 voor iedere dag, waaronder een dagdeel begrepen, dat [verweerder] nalaat om aan de hiervoor genoemde rectificatie te voldoen;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de kosten voor juridische bijstand voorafgaande aan deze procedure ter hoogte van € 1.920,70 inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw;
[verweerder] te veroordelen tot het betalen van de volledige advocaatkosten die [verzoekster] ter zake van de onderhavige procedure heeft moeten maken;
[verweerder] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van het in deze te geven beschikking tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[verzoekster] legt aan de billijke vergoeding ten grondslag dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Indien de billijke vergoeding niet toewijsbaar is, meent [verzoekster] dat haar een schadevergoeding toekomt gelijk aan de billijke vergoeding. Zij stelt dat [verweerder] op grond van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst verplicht was de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voort te zetten. [verweerder] is die verplichting niet nagekomen, zodat zij een schadevergoeding dient te betalen. Verder stelt [verzoekster] dat zij recht heeft op het uitbetalen van overuren en de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen.
3.3.
[verweerder] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Indien, na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever kan de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen (artikel 7:673 lid 9 sub a BW).
4.2.
[verzoekster] stelt dat er ernstig verwijtbaar handelen of nalaten is van [verweerder] . Zij stelt daarvoor een aantal omstandigheden die betrekking hebben op hoe [verweerder] het gesprek op 5 oktober 2023 heeft gevoerd, hoe zij daarover heeft gecommuniceerd met collega’s en relaties en hoe zij met de ziekmelding van [verzoekster] is omgegaan. [verweerder] betwist de verwijtbaarheid. Zij voert aan dat zij de arbeidsovereenkomst niet heeft voortgezet vanwege het handelen van [verzoekster] bij het incident met [naam 2] en [verzoekster] rol in het team.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat [verweerder] een zekere beoordelingsvrijheid toekomt met betrekking tot het functioneren van [verzoekster] en tot het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van de bepaalde tijd waarvoor zij was aangegaan. [verweerder] had kritiek op het functioneren van [verzoekster] . [verzoekster] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat de kritiek terecht was. Zo heeft zij verklaard dat zij een inschattingsfout had gemaakt en dat het niet handig was om met anderen te delen wat [naam 2] haar in vertrouwen had medegedeeld. Invoelbaar is dat [verweerder] gelet op haar ontevredenheid over het functioneren van [verzoekster] besloot de arbeidsovereenkomst niet voortzetten. Die beoordelingsvrijheid heeft zij.
4.4.
Er is derhalve niet gebleken dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . [verweerder] had goede gronden om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. Het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen (r.o. 3.1 sub a).
4.5.
De verzochte schadevergoeding zal eveneens worden afgewezen (r.o. 3.1 sub a). Zoals in rechtsoverweging 4.3 is geoordeeld, heeft [verzoekster] niet kritiekloos gefunctioneerd en was het invoelbaar dat [verweerder] ontevreden was over het functioneren van [verzoekster] . Er was dus geen sprake van ongewijzigde omstandigheden en goed functioneren in de zin van artikel 6.3 van de arbeidsovereenkomst voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het besluit van [verweerder] om de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten, levert derhalve geen tekortkoming van [verweerder] op.
4.6.
Gelet op het bovenstaande is er ook geen grondslag voor een rectificatie door [verweerder] . De verzoeken tot rectificatie (r.o. 3.1 sub e) en de daaraan verbonden dwangsommen (r.o. 3.1 sub f) zullen worden afgewezen.
4.7.
[verzoekster] stelt dat zij op verzoek van [verweerder] in de periode van januari tot en met september 2023 228 overuren heeft gemaakt. Daarvan heeft zij één week opgenomen, zodat 192 overuren resteren. Zij maakt aanspraak op de uitbetaling van die overuren (r.o. 3.1 sub c).
4.8.
Artikel 6.8 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat [verweerder] in bijzondere gevallen van [verzoekster] kan verlangen dat zij overwerk verricht. [verweerder] betwist dat zij [verzoekster] heeft verzocht om overuren te maken en dat zij overuren heeft gemaakt Gelet op die betwisting lag het op de weg van [verzoekster] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat [verweerder] haar heeft verzocht om overuren te maken en dat [verzoekster] ook overuren heeft gemaakt. Volgens [verzoekster] volgt dat uit haar e-mail aan [naam 1] van 23 oktober 2023 (productie 17 van [verzoekster] ). Daarin geeft [verzoekster] zelf een specificatie van overuren in de voorgaande periode. Daaruit volgt allereerst nog geen verzoek van [verweerder] om overuren te maken en bovendien niet dat die overuren ook zijn gemaakt. [verzoekster] stelt onvoldoende op dit onderdeel, zodat haar verzoek op dit onderdeel zal worden afgewezen.
4.9.
[verzoekster] stelt dat zij nog 86,4 uur aan niet genoten vakantiedagen heeft openstaan. [verweerder] betwist dat. Het geschil van partijen op dit onderdeel spitst zich toe op de vraag of [verweerder] vakantiedagen van [verzoekster] mocht inzetten voor [verzoekster] afwezigheid van 11 oktober tot 2 november 2023. Volgens [verzoekster] geldt haar ziekmelding met terugwerkende kracht tot 11 oktober 2023. Volgens [verweerder] geldt de ziekmelding pas per 2 november 2023 en zijn er terecht vakantiedagen ingezet voor de afwezigheid van [verzoekster] van 11 oktober 2023 tot haar ziekmelding op 2 november 2023.
4.10.
[verzoekster] heeft zich op 2 november 2023 ziekgemeld. In het actueel oordeel van de bedrijfsarts staat onder “Verzuimgegevens mevrouw [verzoekster] ” als “Eerste arbeidsongeschiktheidsdag”: 2 november 2023 (productie 12 van [verweerder] ). Die datum staat ook in de Probleemanalyse van de bedrijfsarts (productie 12 van [verweerder] ). Voor zover [verzoekster] meent dat zij al op 11 oktober 2023 ziek was en het oordeel van de bedrijfsarts dat zij per 2 november 2023 ziek was, niet juist is, had zij daartegen bezwaar moeten maken bij de bedrijfsarts door bijvoorbeeld een second opinion te vragen of een deskundigenoordeel aan het UWV te vragen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dat heeft gedaan. De kantonrechter volgt daarom de bedrijfsarts dat [verzoekster] per 2 november 2023 ziek was. De afwezigheid van [verzoekster] van 11 oktober tot 2 november 2023 was geen periode van ziekte. Voor die periode heeft [verweerder] terecht de vakantiedagen van [verzoekster] ingezet. Dat betekent dat niet is gebleken van een onjuiste berekening van vakantiedagen door [verweerder] en dat er nu nog vakantiedagen resteren. Het verzoek tot uitbetaling van vakantiedagen wordt daarom afgewezen (r.o. 3.1 sub b).
4.11.
De afgifte van de eindafrekening zal eveneens worden afgewezen (r.o. 3.1 sub d). [verweerder] heeft reeds een eindafrekening gemaakt in de loonstrook van december 2023 (productie 18 van [verweerder] ). Er is niet gebleken dat de eindafrekening correcties behoeft.
4.12.
[verzoekster] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [verweerder] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
totaal
949,00
4.13.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoekster] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.