In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond op 17 december 2021. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is komen vast te staan op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene heeft geen concrete feiten of bewijzen aangevoerd die zijn verweer onderbouwen. De kantonrechter heeft echter ook geconstateerd dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot een structurele schending van de hoorplicht, wat de kantonrechter heeft meegenomen in zijn overwegingen.
Daarnaast is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar heeft geduurd. Gezien deze omstandigheden heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de boete aangepast. Betrokkene heeft recht op terugbetaling van het te veel betaalde bedrag aan zekerheidstelling.