In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rechts inhalen waar dat verboden was op de Randweg Noord te Bergen op Zoom op 10 maart 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond en niet betwist wordt door betrokkene. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit heeft geleid tot een structurele schending van de hoorplicht, wat de kantonrechter heeft aangemerkt als reden om de boete met 25% te matigen.
Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een verdere matiging van de boete met 25%. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en de boete aangepast. De officier van justitie is opgedragen het teveel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.