Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een verboden plek, zoals aangegeven door bord E1, op de Koepeldwarsstraat te Bergen op Zoom op 10 maart 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 23 mei 2024 was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. Betrokkene voerde aan dat de boete onterecht was opgelegd omdat het voertuig op het moment van de overtreding was verhuurd. Hij had een huurovereenkomst overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. De officier van justitie had verzocht om aanvullende stukken, maar betrokkene had hierop niet gereageerd.
De kantonrechter overwoog dat op grond van artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) de boete aan de kentekenhouder wordt opgelegd, tenzij kan worden aangetoond dat de kentekenhouder niet de bestuurder was. Betrokkene had voldoende bewijs geleverd van de verhuur van het voertuig, waardoor de kantonrechter oordeelde dat de boete ten onrechte aan betrokkene was opgelegd. Het beroep werd gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie en de boete werden vernietigd, en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag van € 109,- aan betrokkene terug te betalen.