Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het doorrijden bij een rood verkeerslicht op 16 april 2022. Betrokkene stelde dat de boete onterecht was opgelegd omdat het voertuig op dat moment verhuurd was. De officier van justitie had het beroep van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat betrokkene niet tijdig had gereageerd op een verzoek om aanvullende informatie.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat betrokkene een huurovereenkomst had overgelegd, waaruit bleek dat het voertuig inderdaad verhuurd was ten tijde van de gedraging. De kantonrechter oordeelde dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep verklaarden, en dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag van € 384,- aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B. Scheltema Beduin, bijgestaan door griffier C.G. Zevenhuijzen, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.