Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats 1] (België), belanghebbende
,heffingsambtenaar
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024, wordt de rechtmatigheid van verschillende belastingaanslagen beoordeeld die zijn opgelegd aan een belanghebbende, een 74-jarige man uit België. De rechtbank behandelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 2 en 20 december 2022 zijn gedaan. De belanghebbende heeft aanslagen ontvangen voor rioolheffing, zuiveringsheffing en onroerende zaakbelasting voor zijn perceel aan de [adres 2] te [plaats 2]. De rechtbank concludeert dat de aanslagen terecht zijn opgelegd, omdat de belanghebbende het perceel gebruikt voor het stallen van auto’s en de aanwezigheid van voorzieningen zoals een toilet en watervoorziening rechtvaardigt de heffing van rioolheffing.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks dat het is ingesteld voordat de uitspraak op bezwaar was gedaan. De rechtbank legt uit dat de belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat de uitspraak op bezwaar al gedaan was, gezien de gelijktijdige behandeling van zijn bezwaren. De rechtbank wijst de argumenten van de belanghebbende af, waaronder de claim dat hij dubbele belasting betaalt en dat het huisnummer verwijderd moet worden. De rechtbank benadrukt dat de heffingen rechtmatig zijn en dat de belanghebbende zowel de eigenaarsbelasting als de gebruikersbelasting moet betalen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen in stand blijven en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.