ECLI:NL:RBZWB:2024:4402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10648901 \ CV EXPL 23-2335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake schadevergoeding voor verwijdering stacaravan en rechtsgeldigheid van huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De zaak betreft een geschil tussen DE GROENE SCHELDE B.V. (DGS) en een particulier, aangeduid als [naam 1], over de schadevergoeding wegens het verwijderen van een stacaravan. [naam 1] had op 5 augustus 2020 een stacaravan gekocht en een huurovereenkomst gesloten voor een vaste standplaats. DGS, de huidige eigenaar van het perceel, heeft de stacaravan zonder toestemming van [naam 1] verwijderd, wat leidde tot een schadeclaim van [naam 1]. In het verstekvonnis van 21 juni 2023 werd DGS veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 36.299,05, maar DGS kwam in verzet tegen dit vonnis.

De kantonrechter oordeelde dat DGS niet rechtsgeldig de huurovereenkomst had ontbonden, omdat de opzegging niet correct was gecommuniceerd. De rechter concludeerde dat DGS tekort was geschoten in haar verplichtingen, wat leidde tot de schade voor [naam 1]. De kantonrechter heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 7.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 26 maart 2022. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De vordering van DGS in reconventie om het conservatoire beslag op te heffen werd afgewezen, omdat het beslag niet onterecht was gelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte communicatie bij de ontbinding van huurovereenkomsten en de verantwoordelijkheden van verhuurders met betrekking tot het toezicht op hun eigendommen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10648901 \ CV EXPL 23-2335
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van
DE GROENE SCHELDE B.V.,
te Nieuw-Vossemeer,
opposant in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: DGS,
gemachtigde: mr. L.P. Quist,
tegen
[naam 1],
te [plaats] ,
geopposeerde in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
gemachtigde: mr. G.V.M. van den Hoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023 met de daarin genoemde stukken,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- de aanvullende producties van 25 januari 2024 van DGS,
- de aanvullende producties van 1 februari 2024 van DGS,
- de mondelinge behandeling van 7 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] heeft op 5 augustus 2020 een stacaravan gekocht en overgedragen gekregen. De stacaravan was gelegen op het [perceel] , voorheen bekend als [camping] , op vaste [standplaats] .
2.2.
Op 5 augustus 2020 heeft [naam 1] met mevrouw [naam 2] van toenmalig [camping] een huurovereenkomst gesloten voor de huur van vaste [standplaats] . In de huurovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 4 Duur, verlenging en einde van de huurovereenkomst
1. De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 1 (één) jaar ingaande op1 januari 2020 en eindigend op 31 december 2020
2. De huurovereenkomst wordt na verloop van de in lid 1 bepaalde periodes telkens stilzwijgend verlengd voor een periode van 1 (één) jaar. Verlenging vindt plaats onder de op het moment van verlenging geldende voorwaarden,
tenzij partijen uitdrukkelijk schriftelijk anders overeenkomen.
3. Beëindiging van de huurovereenkomst dient uiterlijk 2 maanden voor afloop van de lopende periode schriftelijk op te zeggen. (voor 31 oktober )
4. De verhuurder kan de huurovereenkomst in ieder geval tussentijds, met onmiddellijke ingang en zonder rechterlijke tussenkomst, door middel van een schriftelijke verklaring aan de huurder ontbinden, indien:
(…)
f. Om andere redenen voortzetting van de huurovereenkomst bij afweging van wederzijdse belangen redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden gevergd.
(…)”
2.3.
Op 14 december 2021 is het perceel waarop de stacaravan was geplaatst in eigendom overgedragen aan Avoned Projecten B.V. (hierna: Avoned). Sinds 7 september 2022 is DGS de eigenaar en verhuurder van het perceel.
2.4.
Op 28 maart 2022 heeft [naam 1] per e-mail aan Avoned bericht dat hij op 26 maart 2022 heeft geconstateerd dat zijn stacaravan met inboedel van de door hem gehuurde standplaats is verwijderd.
2.5.
Per brief van 6 april 2022 heeft [naam 1] Avoned aansprakelijk gesteld voor de schade vanwege het zonder zijn toestemming verwijderen van de stacaravan.
2.6.
Per brief van 26 september 2022 heeft [naam 1] DGS aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van de verwijdering van de stacaravan met toebehoren.
2.7.
[B.V.] heeft op 21 november 2022 in opdracht van [naam 1] de onderhandse verkoopwaarde van de stacaravan getaxeerd op € 19.055,00.
2.8.
Bij brief van 2 februari 2023 heeft [naam 1] DGS verzocht binnen acht dagen tot vergoeding van de door [naam 1] geleden schade over te gaan, zijnde een bedrag van € 25.944,05. DGS heeft niet betaald.
2.9.
Bij verzoekschrift van 14 april 2023 heeft [naam 1] verzocht conservatoir beslag te mogen leggen op de onroerende zaak van DGS, zijnde het [perceel] . Dit verlof is op 17 april 2023 verleend, waarna het beslag op 18 april 2023 is gelegd.
2.10.
VBIT Expertise heeft op 28 augustus 2023 in opdracht van DGS de verkoopwaarde van de stacaravan gewaardeerd op € 3.780,00.

3.Het geschil

in oppositie/ in conventie
3.1.
Bij op 2 mei 2023 uitgebrachte dagvaarding heeft [naam 1] (als eiser in de verstekzaak), bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat - gevorderd DGS (als gedaagde in de verstekzaak), te veroordelen tot betaling van:
I. € 36.299,05 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 maart 2022,
dit bedrag bestaat uit:
- waarde stacaravan € 19.055,00 incl. BTW
- aanschafwaarde roerende zaken € 6.444,05 incl. BTW
- huurderving € 10.800,00 incl. BTW
II. € 1.376,97 aan buitengerechtelijke kosten,
III. de proceskosten.
3.2.
[naam 1] stelt - samengevat - primair dat er sprake is van een onrechtmatige daad. DGS heeft inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam 1] door zonder toestemming zijn stacaravan te vernietigen, althans te verwijderen. Dit handelen is aan DGS toerekenbaar omdat DGS verwijtbaar heeft gehandeld door het (laten) verwijderen van de stacaravan. Daardoor heeft [naam 1] schade geleden nu hij niet meer kan beschikken over de stacaravan en de roerende zaken die zich daarin en rondom bevonden. Hij vordert daarom vergoeding van de waarde van de stacaravan en de aanschafwaarde van de inboedel. Ook lijdt [naam 1] huurderving doordat hij de stacaravan niet meer kan verhuren. [naam 1] voert aan dat de huurovereenkomst tot 31 december 2022 liep, zodat hij acht maanden huurinkomsten mis is gelopen met een gemiddelde huuropbrengst van € 1.350,00 incl. BTW per maand. De huurderving is daarom begroot op € 10.800,00 incl. BTW. [naam 1] voert subsidiair aan dat er sprake is van wanprestatie door DGS, nu de huur op grond van de huurovereenkomst in ieder geval tot 31 december 2022 zou lopen. Tot dat moment had [naam 1] het recht om een stacaravan op de standplaats te hebben. Nu DGS de stacaravan heeft verwijderd voordat de huurovereenkomst was beëindigd, heeft zij in strijd gehandeld met de huurovereenkomst en lijdt [naam 1] schade waarvan hij vergoeding vordert.
3.3.
Bij verstekvonnis van 21 juni 2023 heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom de vorderingen van [naam 1] toegewezen en DGS veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 2.408,70.
3.4.
DGS komt in verzet van voornoemd vonnis. DGS vordert van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling te worden ontheven en om de vordering van [naam 1] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [naam 1] in de proces- en nakosten. DGS voert - samengevat - aan dat de huurovereenkomsten met alle standplaatshouders, waaronder [naam 1] , vanwege de slechte onderhoudstoestand van de camping tijdig is opgezegd tegen 1 maart 2022. Dit heeft zij gedaan per brief van 14 januari 2021. DGS betwist dat zij de stacaravan van [naam 1] heeft verwijderd. Ook stelt DGS dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam 1] , nu hij vanwege de opzegging van de huurovereenkomst de stacaravan voor 1 maart 2022 had moeten verwijderen en dit heeft nagelaten. De gevolgen van het niet tijdig verwijderen van de stacaravan komen daarom voor zijn rekening en risico. Daarnaast betwist DGS de hoogte van de gevorderde schadevergoeding.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
DGS vordert in reconventie dat [naam 1] veroordeeld wordt om het door hem gelegde conservatoire beslag op te heffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [naam 1] daarmee in gebreke blijft, met veroordeling van [naam 1] in de proces- en nakosten. DGS stelt dat het beslag door [naam 1] onterecht is gelegd.
3.7.
[naam 1] voert verweer. [naam 1] concludeert tot afwijzing van de reconventionele vordering van DGS, met veroordeling van DGS in de kosten van deze procedure. Voor zover de vordering wordt toegewezen, verzoekt [naam 1] een redelijke termijn voor het opheffen van het beslag.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in oppositie/ in conventie
4.1.
Niet gebleken is dat DGS te laat in verzet is gekomen, zodat zij ontvankelijk is in het verzet.
Geen rechtsgeldige ontbinding van de huurovereenkomst
4.2.
Allereerst zal geoordeeld worden of de huurovereenkomst door DGS rechtsgeldig is opgezegd, zoals door DGS gesteld en door [naam 1] betwist. Dit standpunt van DGS hangt samen met haar stelling dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam 1] omdat hij zijn stacaravan niet voor 1 maart 2022 heeft verwijderd. DGS voert aan dat zij met haar brief van 14 januari 2021 de huurovereenkomst heeft opgezegd. Deze brief is gericht aan de standplaatshouders en daarin staat dat de camping per 1 maart 2022 zal sluiten, dat de opstallen en caravans voor 1 maart 2022 moeten zijn verwijderd en dat na 1 maart 2022 het sloopbedrijf start met het leeghalen van de camping.
4.3.
In artikel 4 van de huurovereenkomst is bepaald in welke situaties het mogelijk is dat de verhuurder de huurovereenkomst tussentijds ontbindt en dat dit dient te gebeuren door middel van een schriftelijke verklaring. De brief van 14 januari 2021 kan niet worden gezien als een ontbinding van de huurovereenkomst. In de brief wordt alleen gesproken over sluiting van de camping en niet over de gevolgen daarvan voor de huurovereenkomst tussen partijen. In de brief staat niet dat DGS de huurovereenkomst met [naam 1] ontbindt. Bovendien geldt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring om haar werking te hebben die persoon moet hebben bereikt. Tijdens de zitting is onweersproken komen vast te staan dat de brief van 14 januari 2021 niet naar het juiste e-mailadres van [naam 1] is gestuurd. Al zou de brief als een ontbinding van de huurovereenkomst kunnen worden aangemerkt, dan heeft die alleen werking als de brief [naam 1] heeft bereikt en dit is niet gebleken. Dat [naam 1] via berichten in de media wist dat de camping zou sluiten, maakt niet dat daarmee de huurovereenkomst tussen partijen door DGS tussentijds is ontbonden. Het lag ook niet op de weg van [naam 1] om bij DGS om duidelijkheid te vragen over de huurovereenkomst, maar het ligt op de weg van DGS om aan te tonen dat zij de huurovereenkomst met [naam 1] rechtsgeldig heeft ontbonden. Daarin is DGS niet geslaagd. Dit brengt met zich mee dat er ook geen eigen schuld is aan de zijde van [naam 1] voor wat betreft het niet verwijderen van zijn stacaravan voor 1 maart 2022 en dus ook de eventuele gevolgen daarvan niet voor zijn rekening en risico komen.
4.4.
Nu de contractuele relatie tussen partijen niet rechtsgeldig is geëindigd per 1 maart 2022, betekent dat beoordeeld dient te worden of DGS te kort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dit is het geval. Vast staat dat op 26 maart 2022 de stacaravan met toebehoren niet meer op de door [naam 1] gehuurde standplaats stond. Dit volgt uit de foto van 26 maart 2022 die door [naam 1] is overgelegd en die door DGS niet is weersproken. Het is niet aan [naam 1] te verwijten dat hij niet weet waar de stacaravan is gebleven, maar op DGS rust de plicht om toezicht te houden op de camping en die te beheren. Daarin is DGS te kort geschoten, anders had zij geweten wat er is gebeurd met de stacaravan. DGS heeft weliswaar aangevoerd dat zij toezicht heeft gehouden en dat er een beheerder aanwezig was, maar dit is kennelijk niet voldoende geweest. DGS heeft tijdens de zitting verklaard dat zij niet weet wat er is gebeurd met de stacaravan en dat de laatste periode van de ontmanteling van de camping chaotisch was. Dit dient voor rekening en risico te blijven van DGS en kan zij [naam 1] niet tegenwerpen. Voorgaande betekent ook dat in het midden kan blijven of de stacaravan door DGS is verwijderd, dan wel dat derden dit hebben gedaan.
Schadevergoeding
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat DGS te kort is geschoten doordat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden. Dit is aan DGS als verhuurder en eigenaar van het perceel toe te rekenen. DGS moet daarom de schade die [naam 1] daardoor lijdt vergoeden. Voorop wordt gesteld dat zoals onder overweging 4.3 is geoordeeld er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [naam 1] . DGS heeft verder betoogd dat [naam 1] verplaatsingskosten voor zijn stacaravan heeft bespaard. Echter, het oordeel dat de huurovereenkomst niet per 1 maart 2022 is geëindigd brengt ook met zich mee dat er voor [naam 1] geen verplichting was om de stacaravan te verwijderen. Het verrekenen van voordeel is dan ook niet aan de orde. De door [naam 1] gevorderde schadeposten zullen hierna worden beoordeeld.
Waarde stacaravan
4.5.1.
De taxatierapporten van [B.V.] en VBIT Expertise verschillen fors van elkaar voor wat betreft de getaxeerde waarde van de stacaravan. Uit het taxatierapport van [B.V.] blijkt dat er rekening is gehouden met de bijgebouwen, waaronder een berging, veranda/overkapping en een vlonder. Dit is een verschil met het taxatierapport van VBIT Expertise. Anderzijds is in het taxatierapport van [B.V.] niets vermeld over het bouwjaar van de stacaravan en is in het rapport van VBIT Expertise rekening gehouden met een ouderdom van de stacaravan van circa 41 jaar. Gelet op de verschillen in de taxatierapporten en de verklaring van [naam 1] ter zitting dat hij de stacaravan in 2020 heeft gekocht voor een bedrag van
€ 10.000,00, begroot de kantonrechter de waarde van de stacaravan op € 7.000,00. Daarbij wordt opgemerkt dat [naam 1] ter zitting heeft verklaard dat stacaravans in waarde zijn gestegen. Dit is niet onderbouwd, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Waarde roerende zaken
4.5.2.
Met betrekking tot het gevorderde bedrag aan vergoeding voor de spullen die zich in en rondom de stacaravan bevonden en die ook zijn verdwenen, geldt dat [naam 1] onterecht is uitgegaan van de aanschafwaarde van die goederen. [naam 1] had rekening moeten houden met de afschrijving van de goederen. Bovendien is de overgelegde lijst van de goederen zo goed als onleesbaar en niet onderbouwd. De kantonrechter gaat er wel van uit dat er goederen in de stacaravan lagen en zal gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid daarvoor een bedrag van € 500,00 toewijzen.
Huurderving
4.5.3.
Het gevorderde bedrag aan huurderving wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Uit de door [naam 1] overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat [naam 1] de stacaravan structureel verhuurde. Uit het overgelegde overzicht blijken geen aanvragen voor huur van de stacaravan en volgt ook niet dat de stacaravan is verhuurd. Voor het overgelegde whatsapp gesprek en het overgelegde aanvraagformulier geldt eveneens dat daaruit niet volgt dat desbetreffende personen de stacaravan hebben gehuurd. Bovendien blijkt uit de huurovereenkomst dat maximaal 1 maand verhuur per huurder is toegestaan.
Conclusie
4.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet DGS een bedrag van € 7.500,00 aan schadevergoeding aan [naam 1] betalen. Wat partijen verder nog hebben aangedragen leidt niet tot een ander oordeel over de toewijsbaarheid van een deel van de vordering van [naam 1] .
4.7.
De door [naam 1] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. De vordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal. Uit de door [naam 1] zeer summiere omschrijving van de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden blijkt niet dat er kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [naam 1] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.8.
De wettelijke rente zal worden toegewezen over het bedrag van € 7.500,00 vanaf 26 maart 2022. De kantonrechter gaat uit van die datum als datum dat de schade is ontstaan gelet op de foto van 26 maart 2022.
4.9.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
4.10.
De in reconventie gevorderde opheffing van het gelegde conservatoire beslag wordt afgewezen. In conventie is geoordeeld dat DGS een schadebedrag van € 7.500,00 aan [naam 1] moet betalen. Nu [naam 1] deels in het gelijk is gesteld, is het beslag niet onterecht gelegd. DGS heeft ook geen andere feiten en omstandigheden aan haar vordering ten grondslag gelegd die tot opheffing van het beslag zou moeten leiden.
4.11.
De kantonrechter ziet in de samenhang tussen de conventionele vordering en de reconventionele vordering reden om ook in reconventie te bepalen dat de proceskosten in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in oppositie/ in conventie
5.1.
vernietigt het vonnis van 21 juni 2023 van de kantonrechter Bergen op Zoom, gewezen onder zaak/rolnummer 10518612 CV EXPL 23-1478,
opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt DGS tot betaling aan [naam 1] van een schadevergoeding van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 26 maart 2022 tot de dag van volledige betaling, binnen veertien dagen na betekening van het vonnis,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vordering van DGS af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.