ECLI:NL:RBZWB:2024:4404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10908246 \ VV EXPL 24-5
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning en rechtsgeldigheid van aanzegging in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen STICHTING ALWEL en een gedaagde partij. De eisende partij, Alwel, vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd bewoond, na afloop van een tijdelijke huurovereenkomst die eindigde op 19 januari 2024. Alwel stelde dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef, omdat de huurovereenkomst niet was verlengd. De gedaagde had echter de woning niet verlaten, ondanks herhaalde verzoeken van Alwel. De kantonrechter oordeelde dat de aanzegging van Alwel aan de gedaagde niet rechtsgeldig was, omdat deze niet aan de bewindvoerder was gericht, zoals vereist onder het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor werd de huurovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd, en kon de gedaagde niet worden ontruimd. De vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de gedaagde aan zijn betalingsverplichtingen voldeed. Alwel werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10908246 \ VV EXPL 24-5
Vonnis in kort geding van 13 maart 2024
in de zaak van
STICHTING ALWEL,
te Roosendaal,
eisende partij,
hierna te noemen: Alwel,
gemachtigde: [naam] werkzaam bij Alwel,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 2 februari 2024 met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. De gemachtigde van [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de zitting de conclusie van antwoord overgelegd en voorgedragen. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De mondelinge behandeling is gesloten en er is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter te Bergen op Zoom heeft op 5 juli 2021 met ingang van 9 juli 2021 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [gedaagde] wegens lichamelijke of geestelijke toestand. Dat bewind is bij beschikking van 2 januari 2024 vanaf 1 februari 2024 opgeheven.
2.2.
Sinds 20 januari 2023 huurt [gedaagde] van Alwel de woning aan de [adres] (hierna: de woning). In de huurovereenkomst is onder meer bepaald dat de huurovereenkomst met ingang van 20 januari 2023 wordt aangegaan voor een periode van 12 maanden en eindigt van rechtswege op 19 januari 2024. Ook is in de huurovereenkomst bepaald dat de huurovereenkomst onlosmakelijk verbonden is met de begeleidingsovereenkomst tussen [gedaagde] en de hem begeleidende instantie (GGZWNB).
2.3.
In haar brief van 4 december 2023 heeft Alwel aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…)Einde huurcontract op 19 januari 2024
Het spijt mij u te moeten meedelen dat uw tijdelijke contractnietomgezet wordt naar een contract voor onbepaalde tijd. (…)”
2.4.
[gedaagde] heeft, hoewel Alwel hem er bij herhaling op heeft gewezen dat zij meent dat [gedaagde] deze na 19 januari 2024 zonder recht of titel in gebruik houdt, de woning niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
Alwel vordert in kort geding samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis,
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding ad € 475,35 per maand gedurende de periode vanaf het eindigen van de huurovereenkomst totdat [gedaagde] de woning heeft opgeleverd, te vermeerderen met de wettelijke rente,
III. [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Alwel legt aan de vordering het volgende - samengevat - ten grondslag. Alwel heeft bij brief van 4 december 2023 tijdig en binnen de wettelijke aanzegtermijn medegedeeld dat de huurovereenkomst eindigt per 19 januari 2024. De huurovereenkomst is daarom per 19 januari 2024 geëindigd. [gedaagde] heeft de woning echter, ondanks herhaald verzoek daartoe, niet verlaten. Hij verblijft derhalve zonder recht of titel in de woning. Alwel voert aan dat zij de huurovereenkomst na 19 januari 2024 niet wenste voort te zetten omdat [gedaagde] , ondanks waarschuwingen en gesprekken, overlast bleef veroorzaken en afspraken niet na is gekomen. Tot slot stelt Alwel een spoedeisend belang te hebben bij haar vorderingen.
3.3.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd. Op het verweer van [gedaagde] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de vordering is door [gedaagde] bestreden. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt echter dat een vordering tot ontruiming van een woning naar haar aard vrijwel steeds een spoedeisend karakter draagt. Gelet op de stelling van Alwel dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft heeft Alwel in dit geval ook voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening. Daarbij weegt ook mee dat Alwel, gelet op de schaarste aan sociale huurwoningen, er belang bij heeft dat, indien Alwel wordt gevolgd in haar betoog dat de huurovereenkomst op rechtsgeldige wijze is geëindigd en [gedaagde] die woning derhalve zonder recht of titel bezet houdt, zij als sociale verhuurster zo spoedig mogelijk over de woning behoort te kunnen beschikken om deze aan een derde ter beschikking te kunnen stellen. Van algemene bekendheid is immers dat er in Nederland, en ook in [plaats] , sprake is van een fors tekort aan huurwoningen. Het verweer van [gedaagde] op dit punt, wordt dan ook verworpen.
4.2.
In dit kort geding moet beoordeeld worden of een vordering van Alwel tot veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is om daarop vooruit te lopen door een voorlopige voorziening zoals verzocht uit te spreken. In dit vonnis geeft de kantonrechter dan ook slechts een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat artikel 7:271 lid 1 BW bepaalt dat huurovereenkomsten voor zelfstandige woonruimte, die zijn aangegaan voor de duur van twee jaar of korter, niet meer hoeven te worden opgezegd. Op grond van artikel 7:228 lid 1 BW eindigen deze overeenkomsten door het enkele verloop van de overeengekomen tijd. Wel moet de verhuurder bij een dergelijke kortdurende huurovereenkomst de huurder maximaal drie maanden en minimaal één maand voor het verstrijken van de bepaalde duur schriftelijk over het eindigen daarvan informeren (een aanzegging doen). Als de verhuurder deze verplichting niet nakomt, dan wordt de huurovereenkomst verlengd voor onbepaalde tijd.
4.4.
Bij brief van 4 december 2023 heeft Alwel de hiervoor bedoelde aanzegging aan [gedaagde] verzonden. Gelet op de inhoud van deze brief, zoals geciteerd onder overweging 2.3, is in de brief duidelijk en ondubbelzinnig aangezegd dat het huurcontract eindigt op 19 januari 2024. De kantonrechter verwerpt dan ook het verweer van [gedaagde] dat deze brief niet als aanzegging kan worden beschouwd omdat de brief als onderwerp heeft “
Niet verschenen op kantoor afspraak”en daarom te onduidelijk zou zijn om als een aanzegging als bedoeld in artikel 7:228 lid 1 BW aangemerkt te worden. De vermelding bij het onderwerp van de brief is niet doorslaggevend nu de brief naar het oordeel van de kantonrechter in zijn geheel moet worden beschouwd. De inhoud van die brief is glashelder: Alwel deelt [gedaagde] mede dat de huurovereenkomst met hem na het verstrijken ervan niet zal worden voortgezet. Met de brief van 4 december 2023 is de aanzegging tijdig gedaan.
4.5
Een ander punt van verweer luidt dat de aanzegging in de ogen van [gedaagde] aan de toenmalige bewindvoerder had moeten worden gericht. Dat verweer treft doel.
Op grond van artikel 1:438 leden 1 en 2 BW komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de onderbewindgestelde, maar aan de bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt de onderbewindgestelde tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). De uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de onderbewindgestelde zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
4.6
Uit het voorgaande volgt naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter dat Alwel de aanzegging aan de bewindvoerder van [gedaagde] had moeten sturen. Niet gesteld noch gebleken is dat de aanzegging ook naar de bewindvoerder is gestuurd, dan wel dat de bewindvoerder tijdig op andere wijze op de hoogte is gesteld van de aanzegging. Alwel heeft dit in ieder geval in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure niet aangetoond. Weliswaar heeft Alwel ter zitting nog opgemerkt dat zij misschien nog stukken kan indienen waaruit volgt dat de aanzegging ook de bewindvoerder heeft bereikt maar dat aanbod past naar het oordeel van de kantonrechter niet bij het karakter van deze procedure, waarin immers een spoedige beslissing behoort te volgen op grond van de stellingen van partijen en hetgeen zij daartoe, (in beginsel) voorafgaand aan de zitting aan stukken hebben aangeleverd. Voor bewijslevering is (in beginsel) geen plaats. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter ook geen aanleiding om Alwel tot bewijslevering toe te laten.
4.7
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient, gelet op het vorenstaande, ervan te worden uitgegaan dat de aanzegging niet correct, dat wil zeggen “aan de bewindvoerder”, heeft plaatsgevonden. Dat het bewind niet is ingesteld wegens problematische schulden aan de zijde van [gedaagde] , zoals Alwel nog heeft aangevoerd, maakt voormeld voorlopig oordeel niet anders. De wet biedt hiervoor geen grondslag. Evenmin kan het Alwel baten dat het bewind vanaf 1 februari 2024, dus ongeveer twee maanden na de aanzegging, is opgeheven. De conclusie moet dan ook luiden dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de aanzegging van 4 december 2023 niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zodat de huurovereenkomst is verlengd voor onbepaalde tijd en [gedaagde] niet zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming van de woning wordt dan ook afgewezen.
4.8
Nu hiervoor is overwogen dat de huurovereenkomst niet is geëindigd, is er ook geen grond om de vordering tot betaling van de gebruikersvergoeding toe te wijzen. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat Alwel ter zitting heeft verklaard dat [gedaagde] aan zijn betalingsverplichting voldoet. Nu niet gesteld of gebleken is dat er een reële vrees bestaat dat [gedaagde] niet langer aan zijn betalingsverplichting zal voldoen, zal de vordering tot betaling van een gebruikersvergoeding bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.9
Wat partijen verder nog hebben aangedragen leidt niet tot een ander oordeel ten aanzien van de vorderingen van Alwel.
4.1
Alwel is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
Totaal
678,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering van Alwel af,
5.2.
veroordeelt Alwel in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Alwel niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.