Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Niet verschenen op kantoor afspraak”en daarom te onduidelijk zou zijn om als een aanzegging als bedoeld in artikel 7:228 lid 1 BW aangemerkt te worden. De vermelding bij het onderwerp van de brief is niet doorslaggevend nu de brief naar het oordeel van de kantonrechter in zijn geheel moet worden beschouwd. De inhoud van die brief is glashelder: Alwel deelt [gedaagde] mede dat de huurovereenkomst met hem na het verstrijken ervan niet zal worden voortgezet. Met de brief van 4 december 2023 is de aanzegging tijdig gedaan.
Op grond van artikel 1:438 leden 1 en 2 BW komen tijdens het bewind het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de onderbewindgestelde, maar aan de bewindvoerder. De bewindvoerder vertegenwoordigt de onderbewindgestelde tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). De uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten van de onderbewindgestelde zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW (Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).