ECLI:NL:RBZWB:2024:4432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421025 / JE RK 24-604
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2021. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en JR, heeft verzocht om deze verlenging voor een periode van twaalf maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige goed functioneert in het pleeggezin en dat er geen zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De vader, die belast is met het gezag, heeft begrip voor de noodzaak van de verlenging, maar heeft ook zorgen over de huidige pleegplaats en de transitie naar een ander pleeggezin. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 21 mei 2024 tot 21 mei 2025, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421025 / JE RK 24-604
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JR,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 maart 2024;
  • het op 6 mei 2024 ontvangen emailbericht van de pleegouders.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Niet verschenen, hoewel behoorlijk opgeroepen zijn:
  • de vader;
  • de pleegouders.
De pleegouders hebben aan de rechtbank bericht dat om een neutrale positie te behouden zij ervoor kiezen niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De advocaat van vader heeft aangegeven dat vader niet kon komen, omdat hij ziek is.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft op een bij de rechtbank bekend adres.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 mei 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 21 mei 2023 tot 21 mei 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Daarnaast verzoekt de GI, naar de rechtbank begrijpt, een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden. Tevens verzoekt de GI de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk - samengevat - en mondeling aanvullend aangevoerd dat [minderjarige] intussen bijna drie jaar is en dat hij zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Ook eet en slaapt hij goed en wordt hij door de pleegouders als een vrolijk en tevreden kind omschreven. Er zijn geen zorgen over zijn algehele ontwikkeling. Gezien wordt dat de pleegouders aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] en dat waar nodig door hen extra hulp wordt ingeschakeld.
4.2.
Er is binnen de ondertoezichtstelling geen zicht ontstaan waar de ouders verblijven. Ook blijft de samenwerking tussen de ouders, de hulpverlening en de GI moeizaam verlopen. Gedurende sommige periodes lukt het helemaal niet om met de vader contact te krijgen. Tijdens de momenten waarop er wel mondeling contact is laat de vader een dwingende en veeleisende opstelling zien. Dit laatste blijkt ook uit de tekstueel omvangrijke brieven die van de vader worden ontvangen. Aangezien de vader met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] is belast schept dit zorgen over de belangen en de veiligheid van [minderjarige] , nu het niet altijd mogelijk blijkt in voorkomende situaties daarover met hem in contact te komen.
4.3.
Er is tussen [minderjarige] en zijn ouders om de week begeleid contact . Sinds 2023 vinden deze bezoeken plaats tevens in aanwezigheid van [naam] , het zusje van [minderjarige] en de oom en tante vaderszijde die tevens haar pleegouders zijn. Gezien wordt tijdens deze bezoeken dat de vader erg actief en liefdevol bezig is met beide kinderen, maar dat hij soms moeite heeft om aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. De oom en tante geven op deze momenten adviezen, die door de vader worden geaccepteerd. De moeder is vrijwel uitsluitend fysiek aanwezig bij de bezoeken, zij spreekt nauwelijks en zij valt ook regelmatig in slaap. Ook draagt zij dikke en warme kleding, terwijl de bezoekruimte is verwarmd. De ouders lijken niet in te zien dat dit voor de kinderen als vreemd/afstandelijk overkomt. Bovendien zijn er vermoedens dat de moeder tijdens de bezoeken onder invloed van middelen is. Daarbij komt dat beide ouders in het afgelopen jaar diverse malen wegens ziekte, werkverplichtingen of om andere redenen niet op bezoekafspraken zijn verschenen en wanneer zij wel aanwezig zijn zij vaak onverzorgd ogen en/of onfris ruiken.
4.4.
Er is geen sprake van een perspectiefonderzoek. Dit omdat bij de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als centrale uitgangspunt geldt dat er uiteindelijk een transitie van [minderjarige] naar het gezin van oom en tante zal plaats vinden waar ook [naam] woont. De oom en tante en oma vaderszijde worden daarbij intensief betrokken. Gezien wordt dat zij erg veel om [minderjarige] geven en dat zij zich actief inzetten en zich bereid tonen om geheel in het belang van [minderjarige] samen te werken. Er is daarom in het afgelopen jaar gewerkt aan het versterken van de band tussen [minderjarige] en zijn familie vaderszijde. Door [minderjarige] meer vertrouwd te laten raken met zijn oom en tante en zusje wordt het mogelijk te werken aan verdere uitbreiding van de contacten. [minderjarige] gaat ook wekelijks naar zijn oma vaderszijde. Er zal verder worden ingezet op het uitbreiden van de contacten tussen [minderjarige] en zijn biologische familie en nader worden onderzocht op welke wijze alle voor hem belangrijke personen een actieve rol kunnen spelen in zijn leven. Daarvoor acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van twaalf maanden op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. De GI handhaaft daarom haar verzoek.

5.Het standpunt van de vader

De advocaat van de vader heeft aangevoerd dat de vader begrijpt dat nog steeds sprake is van omstandigheden die maken dat [minderjarige] zodanig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd dat in zijn belang een verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Echter heeft de vader grote moeite met de plaatsing van [minderjarige] in het huidige pleeggezin, hij wil dat [minderjarige] samen met zijn zusje [naam] in het pleeggezin van oom en tante vaderszijde kan opgroeien. Voorkomen dient te worden dat door te lang met deze transitie te wachten een doorplaatsing uiteindelijk niet meer in [minderjarige] ’s belang is. Er bestaat daarom dringend behoefte aan duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] . Rekening houdend met de omstandigheid dat [minderjarige] al langere tijd in het huidige pleeggezin verblijft alsook met zijn leeftijd en ontwikkelingsfase, kan de vader uitsluitend met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing instemmen, indien de duur daarvan wordt beperkt tot een termijn van zes maanden. In het geval dat de beoogde transitie binnen deze periode mocht hebben plaats gevonden kan met zijn instemming de zaak vervolgens schriftelijk worden afgedaan. Uit de mondelinge toelichting van de GI volgt dat er daarover inmiddels duidelijkheid is, nu daaruit blijkt dat de GI concreet een transitie zoals door de vader gewenst, voor ogen heeft. Mogelijk was de vader zich daar nog niet van bewust.

6.De beoordeling

6.1.
De inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling strekken naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat gedurende het afgelopen jaar en ook op dit moment doelbewust wordt gewerkt aan het versterken van de band tussen [minderjarige] en zijn familie vaderszijde, waaronder ook door middel van uitbreiding van de contacten. Dit met als uitgangspunt dat uiteindelijk een transitie van [minderjarige] naar het gezin van oom en tante zal plaatsvinden. Gezien wordt dat de oom en tante en oma vaderszijde zich daarvoor actief inzetten en dat er tevens van onderlinge samenwerking sprake is. In het belang van [minderjarige] acht de kinderrechter aangewezen dat gedurende de komende periode daar verder op wordt ingezet en de GI in de gelegenheid wordt gesteld de voortgang daarvan te blijven monitoren. Tevens vinden er periodiek begeleide bezoeken plaats tussen [minderjarige] en zijn ouders. Gebleken is op basis van het verloop van deze bezoekcontacten dat de ouders nog stappen hebben te maken om voldoende te kunnen aansluiten bij wat [minderjarige] van hen nodig heeft. Ook leidt de situatie, waarin de vader voor de GI wisselend wel en niet bereikbaar is terwijl hij met het eenhoofdig gezag is belast, tot problemen in het kader van de onderlinge samenwerking om de belangen en de veiligheid van [minderjarige] zo goed mogelijk te waarborgen.
6.2
De kinderrechter concludeert uit alle hiervoor beschreven omstandigheden dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling nog niet geheel zijn behaald, dat daarom aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), nog steeds wordt voldaan en dat tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van zijn geestelijke toestand en onderzoek van zijn lichamelijke toestand nog steeds noodzakelijk is (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter ziet geen aanleiding voor het - in de lijn van het primaire standpunt van de advocaat van de vader - beperken van de machtiging tot uithuisplaatsing in duur, bedoeld bij wijze van tussentijds toetsmoment in afwachting van de voortgang van de beoogde transitie, nu dit op 5 juni aanstaande in de afzonderlijke procedure met het kenmerk 421969 JE RK 24-796 (vaststelling van een contactregeling) mede aan de orde zal komen.
6.3
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van twaalf maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW - artikel 1:265c, tweede lid, BW).

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 21 mei 2024 tot 21 mei 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg van 21 mei 2024 tot 21 mei 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2024 door mr. Donders, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.