ECLI:NL:RBZWB:2024:4433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420847 / JE RK 24-564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een conflictueuze echtscheiding

Op 16 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als doel de kinderen te beschermen tegen de gevolgen van de conflictueuze echtscheiding van hun ouders. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld, waarbij spanningen en conflicten hen beletten om op een gezonde manier met elkaar te communiceren over de zorg voor hun kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2024 waren beide ouders aanwezig, samen met hun advocaten en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen beoordeeld, waarbij naar voren kwam dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] klem zitten tussen hun ouders en dat er serieuze zorgen zijn over hun welzijn. De Raad heeft aangegeven dat de kinderen in een loyaaliteitsconflict zijn geraakt door de spanningen tussen hun ouders, wat hun ontwikkeling bedreigt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks recente positieve ontwikkelingen in de communicatie tussen de ouders, de situatie nog steeds kwetsbaar is. Er is behoefte aan een verplichte hulpverlening om de kinderen te beschermen en te zorgen voor een veilige opvoedsituatie. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te bevestigen, met als doel de huidige positieve ontwikkelingen te bestendigen en de kinderen te ondersteunen in hun ontwikkeling. De ondertoezichtstelling is uitgesproken voor een periode van één jaar, met ingang van 16 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420847 / JE RK 24-564
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1] ,geboren op [geboortedag 1] 2013 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. A.Ch. Osté.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Tilburg, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 maart 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening ter gelegenheid van een afzonderlijk kind gesprek naar voren te brengen. Daarvan is door hen geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat de ouders zijn getrouwd in 2012 in [land] . Beide ouders hebben de Nederlandse nationaliteit. Beide kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. De moeder en haar huidige partner hebben samen een dochter. De vader heeft een geregistreerd partnerschap met zijn huidige partner. In hun gezin verblijven twee minderjarige kinderen van de partner van de vader.
4.2
Tussen de ouders is sprake van een conflictueus verlopende echtscheiding in hoofdzaak wegens een hen verdeeld houdend geschil over de kinderalimentatie. De kinderen wonen in het gezin van de moeder en haar partner. Er is een ouderschapsplan vastgesteld bij [jeugdorganisatie] waarin is opgenomen dat de kinderen om de week op donderdag uit school tot dinsdag naar school bij de vader verblijven. Verder zijn er daarin specifieke afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties en de bijzondere dagen.
4.3
Aanleiding voor het raadsonderzoek is een verzoek van het Sociaal Team ABG. [minderjarige 1] laat zien dat hij klem is geraakt tussen zijn ouders. Hij kampt met boosheid en toont weerstand om naar zijn vader te gaan. Ook heeft de moeder bij Veilig Thuis een zorg melding gedaan dat [minderjarige 1] is geslagen door de echtgenote van de vader. Vervolgens heeft zij de keuze gemaakt om beide kinderen niet meer naar de vader te laten gaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien de kinderen van de stiefmoeder op school omdat ze op dezelfde basisschool zitten. Dit zorgt soms voor lastige situaties voor alle vier de kinderen, maar ook voor ouders en stiefmoeder bij het wegbrengen en ophalen van de kinderen.
4.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn van 20 september 2023 tot eind oktober 2023 niet naar de vader gegaan. Vervolgens is bij beschikking van 25 oktober 2023 vastgesteld dat de kinderen voorlopig twee keer per week twee uur op woensdag en zondag naar de vader gaan. [minderjarige 1] heeft over de situatie bij de vader aangegeven dat vaders echtgenote naar hem had uitgehaald, maar dat zij hem niet had geraakt, dat zich daarnaast in het weekend een voorval voordeed in de stad, waarbij stiefmoeder wederom naar hem uithaalde toen hij rechts ging waar zij eigenlijk naar links moesten en dat hij en [minderjarige 2] er in datzelfde weekend getuige van zijn geweest dat de stiefmoeder haar eigen dochter sloeg op haar zij en in haar rug tijdens het spelen van een spelletje.
4.5
De stiefmoeder ontkent de beschuldigingen, zij geeft aan dat de kinderen bij hen
thuis heel andere dingen vertellen dan bij de moeder. Ook krijgt zij van alles de schuld en dreigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] steeds weg te zullen lopen als zij hun zin niet krijgen. Zij benoemt slechts twee voorvallen die hebben plaats gevonden tussen haar en [minderjarige 1] of [minderjarige 2] , te weten eenmaal waarbij zij [minderjarige 2] bij haar arm naar boven heeft begeleid omdat ze straf had maar niet zelf naar boven wilde gaan en eenmaal, waarbij zij [minderjarige 1] bij zijn kleding ter hoogte van zijn borst heeft vastgepakt omdat hij haar zoon fysiek aanviel en zij hem tegen wilde houden. De vader ontkent eveneens de beschuldigingen, hij wil in gesprek met de moeder en met [minderjarige 1] . Hij stemt er mee in dat de kinderen met een onafhankelijk persoon gaan praten. Hij benoemt in dat verband dat [minderjarige 1] kort na de zorgmelding weer een positief contact had met de stiefmoeder en dat hij tevens aangaf niet door de stiefmoeder te zijn geslagen.
4.6
School geeft aan dat [minderjarige 1] een lieve, rustige jongen is. Wel laat hij zich steeds vaker beïnvloeden en is hij in toenemende mate betrokken bij incidenten in de klas. [minderjarige 1] kon een aantal keer niet naar school wegens fysieke problemen als gevolg van een val van zijn paard. Verder was er geen sprake van noemenswaardig schoolverzuim. Hij is een paar keer weggelopen van school als hij uit school naar zijn vader moest. De schoolmaatschappelijk werker concludeert dat [minderjarige 1] een verdrietige indruk maakt, dat hij moeite heeft zich te uiten en dat het in gesprekken niet lukt bij hem tot de kern te komen.
4.7
[minderjarige 2] doet het goed op school. Wel haalt zij slechte cijfers als zij veel tijd bij haar vader is. Zij weet niet hoe dat komt. Zij geeft aan niet meer bij haar vader te willen slapen. Ook wil zij niet meer tijd dan twee uur bij haar vader en stiefmoeder doorbrengen. Zij geeft aan dat dit komt omdat haar stiefmoeder haar twee keer heeft geslagen en zij bang is dat zij dit weer gaat doen. Tevens geeft zij aan dat haar ouders niet met elkaar kunnen overleggen en afspraken kunnen maken omdat zij dan boos op elkaar worden. School geeft aan dat er geen echte zorgen zijn over [minderjarige 2] . Wel lijkt zij op sociaal emotioneel vlak iets achter te lopen.
4.8
In de visie van de Raad zien de zorgen specifiek op de situatie dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door hun ouders worden belast met spanningen en conflicten ten gevolge van hun scheiding waardoor zij in een loyaliteitsconflict terecht zijn gekomen. De kinderen lijken daardoor geen onbelast contact meer te kunnen hebben met hun beide ouders en hun partners. Ook lijkt de stiefmoeder door de moeder en de kinderen niet geaccepteerd te worden, wat het contact tussen vader en de kinderen bemoeilijkt. Positief is dat het halen en brengen momenteel goed verloopt en er geen discussies plaats vinden aan de deur.
4.9
De ouders nemen deel in een vrijwillig kader aan ouderschapsbemiddeling.
Gezien wordt dat de vader luistert, dat hij opvoedkundige vragen stelt en om tips en feedback vraagt en die vervolgens toepast. De moeder laat blijken zich niet prettig te voelen bij vragen over haar wijze van handelen. Ook geeft zij aan dat sinds zij het gevoel heeft dat er dingen niet juist zijn c.q. gaan bij de vader zij voor de kinderen is gaan staan en zij luistert naar wat de kinderen willen.
4.1
Het blijkt niet mogelijk om in het vrijwillig kader stappen te zetten tot uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen, omdat de moeder vasthoudt aan de voorlopige contactregeling. Dit terwijl het voor alle kinderen belangrijk is dat zij (uitgebreid) contact hebben met beide ouders. Het is tevens wenselijk dat de ouders zich focussen op de eigen opvoedingsomgeving. De hulpverlening binnen het vrijwillig kader heeft onvoldoende middelen en beslissingsmogelijkheden om duidelijke kaders te stellen, verandering te bewerkstelligen, zorgen weg te nemen en de hulpverleningsdoelen te behalen, te weten:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een veilig en onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een neutraal persoon waar zij hun gevoelens
rondom de scheiding en de situatie rondom het contact met vader bespreken;
- ouders zitten zich in voor zowel individuele als gezamenlijke
hulpverleningstrajecten;
- ouders kunnen het noodzakelijke met elkaar communiceren op ouderniveau.
4.11
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nog contact met hun vader maar dit contact is
zeer minimaal. De situatie rondom het contact tussen de vader en de kinderen is bovendien complex nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich hier anders over uitlaten dan de vader en zijn partner. Verder is er bij de ouders sprake van onvoldoende vertrouwen in elkaar en zijn zij zover van elkaar verwijderd geraakt, dat het voor hen niet haalbaar is om zaken hierover gezamenlijk af te stemmen.
4.12
Een ondertoezichtstelling kan helpend zijn voor de kinderen, nu er in een vrijwillig kader van alles is geprobeerd, maar het vervolgens niet is gelukt de ouderstrijd te stoppen en de kinderen uit het loyaliteitsconflict te halen. De Raad acht het voorts in het belang van de kinderen dat het contact met de vader gedurende een zekere periode gedeeltelijk begeleid zal plaats vinden, nu er daardoor zicht ontstaat op de onderlinge dynamiek in de opvoedingsomgeving bij de vader, op het gedrag van de kinderen en op de overdrachts-momenten. De Raad handhaaft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling voor de aldus verzochte periode van twaalf maanden, in welk verband wordt gewezen op de al langdurig bestaande problematiek.

5.De standpunten van de belanghebbenden

5.1
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat er in de laatste paar weken sprake is van positieve ontwikkelingen voor wat betreft de verstandhouding en de onderlinge communicatie tussen de ouders. Dit heeft ertoe geleid dat de ouders in staat zijn onderling in een rustige sfeer overleg in het belang van de kinderen te voeren en te komen tot praktische afspraken en afstemming, waaronder over de contactregeling tussen hen en de vader. Zo hebben ouders in de afgelopen periode onderling bijvoorbeeld een extra contactmoment kunnen afspreken. De moeder ziet dat beide kinderen gebaat zijn bij deze gunstige ontwikkeling. Echter onderschrijft zij tegelijkertijd de noodzaak van verplichte hulpverlening en regievoering daarover in het kader van een ondertoezichtstelling voor een periode als verzocht. Dit in de eerste plaats omdat de huidige gunstige ontwikkelingen zich in een nog pril stadium bevinden. Ook loopt er nog een bodemgeschil inzake een zorg- en contactregeling en de alimentatie. Bij elkaar maakt dit dat nog steeds van een kwetsbare situatie sprake is. Bovendien is voor wat betreft de zorg- en contactregeling sprake van nauwe verbondenheid met het verzoek in deze zaak tot ondertoezichtstelling. De moeder kan daarom achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan.
5.2
Door en namens de vader is aangevoerd dat hij kan bevestigen dat er positieve ontwikkelingen zijn, zoals door en namens de moeder geschetst. Hij merkt dat dit voor de kinderen meer rust heeft gebracht. Daaraan heeft ook bijgedragen dat hij, om er volledig voor zijn kinderen te kunnen zijn, afstand van zijn partner heeft genomen. Hij bemerkt ook dat nu door de moeder flexibeler met de zorg- en contactregeling wordt omgegaan, waardoor hij over wat extra ruimte en mogelijkheden beschikt. Verder deelt hij het standpunt van de moeder dat, gezien het prille karakter van de gunstige veranderingen, er gronden aanwezig zijn voor verplichte hulpverlening en regievoering daarover in het kader van een ondertoezichtstelling. De vader ondersteunt daarom eveneens het voorliggend verzoek. Ook hoopt hij op een spoedige mogelijkheid tot uitbreiding van de zorg- en contactregeling, zodanig dat hij in staat is meer activiteiten met de kinderen te ondernemen.

6.Het standpunt van de GI

Namens de GI is naar voren gebracht dat de GI achter een ondertoezichtstelling voor de aldus verzochte periode kan staan, dit om in de eerste plaats de gunstige veranderingen in de communicatie en de samenwerking tussen de ouders te behouden en liefst verder te verduurzamen. Wel wordt erop gewezen dat indien op het verzoek toewijzend wordt beslist, er een beperkte wachttijd geldt alvorens met de uitvoering van de beschermingsmaatregel kan worden gestart.

7.De beoordeling

7.1
De inhoud van de stukken strekt naar het oordeel van de kinderrechter tot de overtuiging dat er ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sprake is van serieuze zorgen over hun algehele zorg- en opvoedsfeer, daarmee samenhangend hun veiligheid en het op onbelaste wijze contact kunnen hebben met beide ouders. Duidelijk is geworden dat naast hetgeen de kinderen in het kader van de scheiding al hebben meegemaakt, met name een nog lopend alimentatiegeschil tussen de ouders en het afwisselend verblijven in de zorg- en opvoedsituaties bij de moeder en bij de vader en zijn (voormalige) partner bij elkaar ervoor hebben gezorgd dat zij tussen hun ouders klem zijn geraakt en zij hierdoor ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd
7.2
Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat de door de ouders intussen geaccepteerde hulpverlening in een vrijwillig kader en de recente positieve ontwikkelingen in belangrijke mate verbetering hebben gebracht in de communicatie en de samenwerking tussen hen als ouders. Echter is dit, zoals door de Raad, de GI en beide ouders tijdens de mondelinge behandeling is onderkend, nog onvoldoende gebleken om van een duurzaam en bestendige situatie te kunnen spreken. Alle betrokkenen zijn het er unaniem over eens dat om dit te kunnen bereiken hulpverlening in een verplicht kader en regievoering daarover middels een kinderbeschermingsmaatregel in het belang van beide kinderen op dit moment noodzakelijk is. De kinderrechter deelt deze opvatting, nu ook uit de actuele feiten en omstandigheden naar haar oordeel blijkt van voldoende gronden voor een ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de huidige positieve ontwikkelingen verder worden ontwikkeld en voor de toekomst worden bestendigd. In het verleden was hiervoor de hulpverlening in een vrijwillig kader onvoldoende om dit te kunnen bewerkstelligen, zodat de kinderrechter van oordeel is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen te kunnen wegnemen.
7.2
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen van de GI. Rekening houdend met de zorg- en opvoedhistorie van de kinderen alsook met de wachttijd waarvan sprake is voordat de GI met de uitvoering zal kunnen starten zal de beschermingsmaatregel worden uitgesproken voor een periode van één jaar, zoals verzocht.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 16 mei 2024 tot 16 mei 2025;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 16 mei 2024 door mr. Donders, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.