In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van negen maanden, tot 19 februari 2025, op verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De procedure is gestart met een verzoekschrift dat op 10 april 2024 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling, die op 16 mei 2024 plaatsvond, waren de moeder en twee vertegenwoordigsters van de GI aanwezig, terwijl de vader, hoewel opgeroepen, niet verscheen. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, die bij haar moeder woont. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 19 mei 2023 en zou oorspronkelijk eindigen op 19 mei 2024. De GI heeft verzocht om verlenging, omdat de communicatie tussen de ouders is verbeterd, maar er nog steeds onvoldoende zicht is op de situatie van de minderjarige en de samenwerking met de vader moeizaam verloopt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de doelstellingen van de ondertoezichtstelling nog niet volledig zijn behaald en dat het in het belang van de minderjarige is om de voortgang van de hulpverlening te blijven volgen. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 28 mei 2024.