Op 22 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak werd behandeld in het kader van jeugdbescherming, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) het verzoek indiende. De minderjarigen stonden onder toezicht van de GI sinds 24 januari 2024, en de moeder had het ouderlijk gezag over hen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de moeder zorgvuldig beoordeeld, waarbij ook de betrokkenheid van de tante en de grootouders werd meegenomen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2024 werd duidelijk dat de GI verschillende mogelijkheden had onderzocht voor de plaatsing van de kinderen. De tante van de kinderen had zich bereid verklaard om [minderjarige 1] bij haar in huis te nemen, terwijl de grootouders ook bereid waren om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op te vangen. De kinderrechter concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat dit in hun belang was. De kinderrechter verleende daarom de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en wees het meer dan wel anders verzochte af.
De beschikking werd mondeling gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, en is op schrift gesteld op 31 mei 2024. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.