ECLI:NL:RBZWB:2024:4437

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/421278 / JE RK 24-660
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 22 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak werd behandeld in het kader van jeugdbescherming, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) het verzoek indiende. De minderjarigen stonden onder toezicht van de GI sinds 24 januari 2024, en de moeder had het ouderlijk gezag over hen. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de moeder zorgvuldig beoordeeld, waarbij ook de betrokkenheid van de tante en de grootouders werd meegenomen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2024 werd duidelijk dat de GI verschillende mogelijkheden had onderzocht voor de plaatsing van de kinderen. De tante van de kinderen had zich bereid verklaard om [minderjarige 1] bij haar in huis te nemen, terwijl de grootouders ook bereid waren om [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op te vangen. De kinderrechter concludeerde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat dit in hun belang was. De kinderrechter verleende daarom de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en wees het meer dan wel anders verzochte af.

De beschikking werd mondeling gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, en is op schrift gesteld op 31 mei 2024. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/421278 / JE RK 24-660
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg.
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2009 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2014 in [plaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A. Koop - van Vliet te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[tante], zus van de moeder,
hierna te noemen de tante,
wonende te [plaats 3] .

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 april 2024;
  • het op 29 april 2024 van de advocaat van de moeder ontvangen e-mailbericht, met bijlage;
  • de brief van de GI van 8 mei 2024, ingekomen op 8 mei 2024;
  • het op 21 mei 2024 om 14:16 uur ontvangen e-mailbericht van de advocaat van de moeder, met bijlagen;
  • het e-mailbericht van de GI verzonden op 22 mei 2024 om 10:12 uur;
  • het door de GI op 22 mei 2024 mondeling gedane gewijzigd verzoek en de schriftelijke weergave daarvan, door haar tijdens de mondelinge behandeling overgelegd.
1.2
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van 24 januari 2024 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld van de GI tot 24 januari 2025.
2.3.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven met de moeder bij hun grootouders.

3.Het oorspronkelijke verzoek

3.1
Aan de orde is een verzoek van de GI, oorspronkelijk strekkende tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 6 mei 2024 is aan de orde geweest dat het gezin in januari 2024 bij Sterk Huis heeft verbleven en dat dit vervolgens mis is gegaan. Daarop is het gezin bij de grootouders gaan verblijven onder begeleiding van hulpverlening. De kinderen staan momenteel op de wachtlijst voor traumabehandeling en voor een persoonlijkheidsonderzoek. Er is MST ingezet, die echter vroegtijdig is gestopt vanwege de onderlinge dynamiek en het ontbreken van rust in de thuissituatie. Er kon niet gewerkt worden aan de doelen en de grootouders werden overvraagd. Verder gaf Adviso aan geen mogelijkheden meer te zien voor het bieden van hulpverlening en deze daarom te beëindigen. Gezien wordt dat de moeder het beste wil voor de kinderen, maar dat het voor haar te zwaar wordt om de zorg te dragen. Bovendien komt zij voor op de ‘zwarte lijst’ bij de woningbouw, waardoor zij niet langer bij de grootouders mag inwonen.
3.3
Onduidelijk is waar het gezin terecht kan, indien zij de woning van de grootouders moeten verlaten. De in [plaats 3] woonachtige tante (zus van de moeder) heeft aangegeven dat zij uit zorg voor de grootouders wel één van de kinderen in huis wil nemen. De GI heeft een netwerkplaatsing in [plaats 3] overwogen, echter staat daaraan in de weg dat eerst gewerkt dient te worden aan de kind-eigenproblematiek en dat het bovendien onduidelijk is wat de draagkracht is van dit netwerk. Daarbij komt dat ook de moeder aan zichzelf dient te gaan werken, opdat zij de zorg voor de kinderen weer zelfstandig zal kunnen dragen en de GI ernaar streeft de kinderen in de omgeving van de moeder te plaatsen, zodat het contact tussen hen behouden blijft. Crossroads heeft aangegeven dat [minderjarige 3] en [minderjarige 2] twee weken op een crisisplek zouden kunnen verblijven, waarna zij allebei naar een vaste behandelgroep zouden kunnen. Daarbij krijgen beide kinderen één op één-begeleiding om te bezien hoe zij omgaan met de plaatsing en om te onderzoeken wat er daarna nog nodig is. Voor [minderjarige 1] is er een aanmelding gedaan bij de GGZ, echter geldt daarvoor een wachttijd van twee tot vier maanden.
3.4
De GI heeft op verzoek van de kinderrechter contact gehad met de woningbouwvereniging en gevraagd om uitstel van het eindigen van de inwoning van de moeder bij de grootouders. Bij brief van 8 mei 2024 heeft de GI aan de rechtbank bericht dat de woningbouwvereniging heeft aangegeven de situatie weliswaar lastig te vinden, maar ook in te zien dat het voor de kinderen van belang is dat er voor hen een passende plek beschikbaar komt en dat daar tijd voor nodig is. Daarom geeft de woningbouwvereniging het gezin daarvoor de ruimte tot en met 24 mei 2024.
3.5
De rechtbank heeft op grond van voormelde omstandigheden de behandeling van het verzoek aangehouden tot de nadere mondelinge behandeling op 22 mei 2024. Dit om de GI in de gelegenheid te stellen vóór die datum met meer duidelijkheid te komen op basis van nader onderzoek over mogelijke alternatieve oplossingen en om haar verzoek nader te onderbouwen.
Bij de mondelinge behandeling op 22 mei 2024 waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de tante via een beeldbelverbinding.

4.Het gewijzigd verzoek

4.1
Namens de GI is mondeling naar voren gebracht dat meerdere mogelijkheden intussen zijn onderzocht. Als de meest aangewezen alternatieven gelden op dit moment dat de tante zich bereid heeft verklaard mee te werken aan een plaatsing van [minderjarige 1] bij haar. Zij acht zich voldoende in staat om [minderjarige 1] op meerdere zorggebieden, die specifieke aandacht vragen, te ondersteunen en/of daarvoor externe hulpverlening en begeleiding in te roepen. De grootouders hadden zich al bereid verklaard om [minderjarige 3] bij hen te plaatsen. Zij willen nu ook meewerken aan een plaatsing van [minderjarige 2] bij hen, waar de GI achter kan staan. Daarbij speelt mede een rol dat een gezamenlijke plaatsing van de moeder met [minderjarige 2] bij [zorgorganisatie] op dit moment geen haalbare optie is gebleken, aangezien dit een observatiegroep betreft en de moeder bovendien eerst nog aan zichzelf dient te gaan werken. Wel zal uit oogpunt van de draagkracht en de belastbaarheid van de grootouders, rekening houdend met hun leeftijd, er extra hulpverlening en ondersteuning bij hen worden ingezet en zal de plaatsing en het verdere verloop daarvan kritisch gevolgd blijven worden.
4.2
De woningbouwvereniging heeft bericht met de plaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] bij de grootouders te kunnen instemmen mits de rust in de directe woonomgeving van de grootouders gewaarborgd blijft. Echter blijft de woningbouwvereniging bij haar standpunt dat de moeder per 24 mei 2024 de woning van de grootouders dient te verlaten. De moeder wenst zich daarnaar te schikken, wat betekent dat er voor haar binnen zeer afzienbare tijd andere eigen woonruimte beschikbaar dient te komen. Daartoe zal er op 23 mei 2024 een gesprek plaats vinden van de moeder met het team CAS. Afhankelijk van de uitkomst van dat gesprek zal de moeder zich - bij wijze van alternatief - tot [opvanghuis] kunnen wenden. Uitgaande van de aldus beschreven situatie wijzigt de GI haar oorspronkelijke verzoek aldus, dat nu wordt verzocht een machtiging te verlenen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uit huis te plaatsen in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

5.Het nadere standpunt van de belanghebbende

Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij blij is dat er voor alledrie de kinderen een oplossing is gevonden waar zij volledig achter kan staan. Zij kan daarom instemmen met het door de GI aldus gewijzigd verzoek. Wel gaat haar voorkeur uit oogpunt van de hulpverleningsbehoefte bij haarzelf en bij [minderjarige 2] nog steeds uit naar een gezamenlijke plaatsing bij [zorgorganisatie] . Zij verwacht daarom dat deze optie door de GI serieus wordt onderzocht en dat, in het geval dat daartoe definitief geen mogelijkheid wordt gezien, er voor haarzelf en voor [minderjarige 2] zo spoedig mogelijk gerichte hulpverlening beschikbaar komt. Verder verwacht de moeder dat de GI ervoor zal zorgdragen dat er duidelijke vaste afspraken worden gemaakt over bezoekcontacten tussen haar en de kinderen.

6.Het standpunt van de informant

De tante heeft opgemerkt dat zij vooruitlopend op een plaatsing van [minderjarige 1] bij haar al een aantal praktische zaken heeft geregeld. Zo staat zij in contact met de Jeugdreclassering, heeft zij geregeld dat hij in haar woonregio speciaal onderwijs kan volgen, dat hij een schoolmentor zal hebben en dat hij daarnaast hulpverlening op het orthopedagogische vlak en agressie regulatie training zal krijgen. Ook heeft zij hem bij een kickboksschool aangemeld. Zij zegt toe ook in contact te blijven met de GI, mede om te kunnen bepalen wat [minderjarige 1] verder nog aan ondersteuning/hulpverlening nodig heeft. Verder zal zij ervoor zorgen dat er vaste belafspraken en contactmomenten van [minderjarige 1] met de moeder en met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden gepland. Zij kan achter het aldus gewijzigde verzoek van de GI staan.

7.De beoordeling

7.1
Uit de inhoud van de actuele stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat uit een opvolgend contact van de GI met de woningbouwvereniging duidelijk is geworden dat wordt ingestemd met een plaatsing van de minderjarigen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de grootouders moederszijde, dat dit ook de instemming heeft van de grootouders en van de moeder en dat de GI vertrouwen heeft in het welslagen daarvan. Wel zal de GI ervoor zorgen dat de grootouders daarbij extra hulpverlening en ondersteuning krijgen en zal zij het verloop van de plaatsing nauwgezet blijven volgen. Voorts is gebleken dat de in [plaats 3] woonachtige tante moederszijde bereid is om mee te werken aan een plaatsing van [minderjarige 1] bij haar. Zij beschikt over veel opvoedkennis en zij heeft inmiddels een gedegen plan van aanpak opgesteld ten aanzien van de voor hem noodzakelijke zorg, school, dagbesteding en gespecialiseerde hulpverlening, waaronder voor zijn gedragsproblematiek. Daartoe heeft zij onder meer contact gezocht met een schoolmentor en met een orthopedagoog die bereid zijn om [minderjarige 1] te begeleiden. Zij heeft daarnaast toegezegd te zullen zorgen voor het maken van vaste belafspraken en contactmomenten van [minderjarige 1] met de moeder en met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder, die ook achter deze plaatsing kan staan, heeft aangegeven daaraan graag mee te werken en ook in contact en samenwerking met de specifiek voor haarzelf betrokken hulpverlenende instanties, eraan te zullen gaan werken dat zij zeer spoedig over eigen woonruimte kan beschikken.
7.2
Op basis van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing overeenkomstig het door de GI aldus gewijzigd verzoek voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op dit moment noodzakelijk is in het belang van hun
verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Daarbij speelt een zeer belangrijke rol dat daardoor aan de minderjarigen de zorg, hulpverlening en behandeling kan worden geboden die voor hun ontwikkeling op dit moment nodig is. Daarom zal overeenkomstig het gewijzigd verzoek van de GI worden beslist, als hierna te melden. De kinderrechter begrijpt dat de GI het door haar gedane oorspronkelijke verzoek heeft ingetrokken. Dit betekent dat bij de hierna te geven beslissing het door haar meer dan wel anders verzochte zal worden afgewezen.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een pleeggezin met ingang van 22 mei 2024 tot 24 januari 2025;
8.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3
wijst af het meer dan wel anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 22 mei 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier en op schrift gesteld op 31 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.