ECLI:NL:RBZWB:2024:4439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/420434 / JE RK 24-504
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en hulpverlening

Op 22 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in de zaak van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd voor de duur van een jaar, tot 29 mei 2025. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, die de ondertoezichtstelling aanvraagt vanwege de zorg voor de ontwikkeling van de minderjarige, die momenteel in een netwerkpleeggezin verblijft. De ouders van de minderjarige zijn belast met het gezag, maar er zijn zorgen over de situatie van de vader, die in detentie verblijft en mogelijk psychische problemen heeft. De moeder werkt hard aan haar herstel en de ontwikkeling van de minderjarige, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich goed ontwikkelt in de huidige situatie.

De kinderrechter heeft in haar beoordeling de relevante stukken en de mondelinge behandeling in overweging genomen. De moeder en vader zijn beide gehoord, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat de hulpverlening voor de minderjarige en de moeder noodzakelijk blijft. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot beëindiging van het gezag heeft ingediend, maar dit verzoek is gewijzigd naar een schorsing van het gezag. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds worden voldaan en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling in het belang van de minderjarige is.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI tijdig moet anticiperen op eventuele veranderingen in de hulpverlening en de doelstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420434 / JE RK 24-504
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 in [plaats 1] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. I.M. d’Hont te Breda.
De kinderrechter merkt daarnaast aan als belanghebbende:
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. B.P.J. van Riel te Breda.
Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat in de afzonderlijk bij deze rechtbank lopende procedure in de zaak met het kenmerk 419570 FA RK 24-907 de Raad voor de Kinder-bescherming (hierna te noemen: de Raad) tijdig een verzoek tot beëindiging van het gezag heeft ingediend, maar dat de Raad bij wijzigingsverzoek van 20 maart 2024 het verzoek aldus heeft gewijzigd, dat nu alleen een schorsing van het gezag wordt verzocht. Dit brengt met zich dat de Raad zijn eerder gedane verzoek niet langer handhaaft en dat dit verzoek niet langer voldoet aan de in artikel 1:268 lid 5 Burgerlijk Wetboek gestelde voorwaarde. Op grond daarvan is de eerder uitgesproken schorsing van het gezag met ingang van 20 maart 2024 komen te vervallen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft met de moeder in een (netwerk)pleeggezin.
2.3.
De [minderjarige] is bij mondeling op 29 november 2023 gegeven beslissing, schriftelijk bevestigd op 19 december 2023, onder toezicht gesteld van de GI tot 29 mei 2024.

3.Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat [minderjarige] met de moeder in het netwerkpleeggezin moederszijde een veilige plek heeft en dat deze zich daar goed ontwikkelt. Ook heeft de moeder hard aan zichzelf gewerkt en heeft zij laten zien in het belang van [minderjarige] te kunnen denken en handelen. De moeder werkt ook erg goed mee aan de hulpverlening.
4.2.
De [zorgaanbieder] is gestart met therapeutische hulpverlening gericht op traumaverwerking bij [minderjarige] . Het trauma van [minderjarige] dateert van de situatie waarin de ouders nog samen waren en er sprake was van huiselijk geweld, de hardhandige aanpak door de vader ten opzichte van [minderjarige] en het meenemen van het hele gezin in de waanideeën van de vader. De moeder zal bij deze hulpverlening systemisch worden betrokken. Niet wordt uitgesloten dat bij [minderjarige] mogelijk van extra (pre-verbaal) trauma sprake is. Ook is de uithuisplaatsing voor [minderjarige] zeer ingrijpend geweest, gezien de weerstand die de ouders boden en de politie-interventie die daarbij nodig was.
4.3.
[minderjarige] is op een bij de leeftijd passende wijze van de actuele situatie van de vader op de hoogte gebracht. Onduidelijk is op dit moment wat uit oogpunt van de uitoefening van het gezag over [minderjarige] de positie van de vader zal zijn. Wel zal dit in de toekomst een rol gaan spelen. Op dit moment is er nog te weinig bekend over zijn huidige toestand, waaronder mogelijk medicatiegebruik en het effect daarvan op zijn psychische gesteldheid.
4.4.
In de visie van de GI is een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de aldus verzochte periode noodzakelijk, in de eerste plaats omdat hulp in een gedwongen kader nog steeds het meest passend is om de continuïteit van de zorg voor [minderjarige] en de moeder te (kunnen) garanderen en om het verloop en resultaat daarvan te kunnen blijven volgen en eventueel bij te sturen of vervolghulp in te zetten en daarnaast om te kunnen anticiperen op de gevolgen over de rol/positie van de vader. Momenteel is de moeder vooral aan het overleven en vecht zij als het ware voor zichzelf en voor [minderjarige] om een nieuw bestaan op te kunnen bouwen. Daartoe is zij momenteel bezig met het zoeken naar eigen zelfstandige woonruimte, waar zij aan [minderjarige] een verantwoorde en veilige opvoedsituatie kan bieden. Het is van belang dat de moeder daarin ondersteuning blijft krijgen en dat daarnaast wordt bezien of/in hoeverre voor haarzelf er op het individuele vlak aanvullende hulpverlening nodig is. Ook dient in de komende periode te worden onderzocht op welke wijze er communicatie of althans een vorm van informatie overdracht tussen de ouders tot stand kan worden gebracht. Ook dient met alle betrokkenen onderling te worden afgesproken en afgestemd welke informatie er over en weer tussen de moeder, [minderjarige] en de vader wordt overgedragen en de wijze waarop dit zal geschieden. Daarnaast dient te worden gemonitord of/op welke wijze er vorm kan worden gegeven aan contact tussen [minderjarige] en de vader. Om dit mogelijk te maken is het primair van belang dat de vader voor [minderjarige] emotioneel voldoende beschikbaar is, dat het contact op positieve wijze kan plaatsvinden en dat daarin het tempo van [minderjarige] wordt gevolgd. De GI verwacht gedurende de tweede helft van de aldus verzochte verlengingsperiode voldoende inzichtelijk te hebben of/in hoeverre de hulpverlening in verplichte vorm kan worden afgeschaald. Echter om zich daarvan een compleet beeld te kunnen verschaffen, waaronder begrepen eventueel aanvullende hulpverlening en nazorg zodra naar een vrijwillig kader wordt overgegaan, zal naar verwachting op dit moment een verlenging voor de volledig verzochte periode van één jaar noodzakelijk zijn. De GI handhaaft daarom haar verzoek.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

5.1
De vader heeft opgemerkt dat het naar omstandigheden goed met hem gaat. Hij gebruikt op dit moment geen medicatie. Op de vraag van de behandelend rechter of hij gesprekken heeft in het kader van psychiatrische hulpverlening antwoordt hij dat er tot dusver één gesprek van hem met een psychiater heeft plaatsgevonden. Ten slotte geeft hij aan dat hij graag contact wil met [minderjarige] . Hij begrijpt dat zijn huidige situatie dit bemoeilijkt. Daarom staat hij ook open voor ander dan fysiek contact, zoals via een beeldbelverbinding of door middel van het sturen van kaartjes.
5.2
Door de advocaat van de vader is samengevat naar voren gebracht dat de vader begrijpt dat de doelstellingen geheel of gedeeltelijk nog niet zijn behaald. Als voorbeelden benoemt hij het werken en mogelijk maken van contact tussen [minderjarige] en de vader en het bieden van statusvoorlichting aan [minderjarige] . Waar het de situatie van de vader betreft, geldt dat hij in het kader van een voorlopige hechtenis nog steeds in Penitentiaire Inrichting Vught verblijft. Per medio mei 2024 zou de vader tijdelijk worden overgeplaatst in het kader van een behandeltraject naar het Pieter Baan Centrum te Almere. Echter is dit niet haalbaar gebleken en wacht de vader daarom op het moment waarop dit alsnog zal gaan plaatsvinden.
Rekening houdend met al wat het werken aan de nog te behalen doelstellingen nog aan tijd en energie zal vragen, kan de vader in het belang van [minderjarige] achter het verzoek tot een verlenging van de ondertoezichtstelling staan. Wel ziet hij aanleiding om de rechtbank te verzoeken de duur daarvan te beperken tot een periode van acht maanden en de beslissing op het nog resterende verzoek aan te houden. Dit in de eerste plaats omdat [minderjarige] en de beide ouders gebaat zijn bij duidelijkheid en houvast op een zo kort mogelijke termijn. Daarbij valt in zijn visie niet uit te sluiten dat de ingezette hulpverlening na verloop van enige tijd erin zal resulteren dat doelstellingen geheel of gedeeltelijk dienen te worden bijgesteld. Met een tussenbeslissing, zoals hiervóór toegelicht, wordt ten aanzien van de voortgang van de hulpverlening en het resultaat daarvan de vinger aan de pols gehouden door het houden van een tussentijds toetsmoment.
5.3
Door en namens de moeder is aangevoerd dat de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling door haar als ondersteunend en prettig wordt ervaren. Gezien de nog te behalen doelstellingen en wat daar nog voor nodig is, kan zij achter het verzoek tot een verlenging van de ondertoezichtstelling staan expliciet voor de door de GI aldus verzochte periode.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de inhoud van de stukken en uit de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] met de moeder in het netwerkpleeggezin moederszijde een veilige plek heeft en dat [minderjarige] zich daar goed ontwikkelt. Ook is sprake van een positieve samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening. Zij werkt hard om voor haarzelf en voor [minderjarige] een nieuw bestaan op te bouwen. Dit houdt ook in dat zij naar eigen zelfstandige woonruimte op zoek is. De trauma’s van [minderjarige] houden verband met de situatie waarin de ouders nog samen waren en waarin er sprake was van huiselijk geweld en de voor haar ingrijpende omstandigheden waaronder de uithuisplaatsing heeft plaats gevonden. Verder is het volgens de GI niet uitgesloten dat bij [minderjarige] mogelijk van extra (pre-verbaal) trauma sprake is. De vader verblijft momenteel in detentie en duidelijk is geworden dat hij binnen afzienbare tijd voor een onderzoeks- en behandeltraject tijdelijk zal worden overgeplaatst. Door de GI zal daarom met alle betrokkenen worden gekeken naar welke mogelijkheden er zijn om tussentijds tot communicatie, althans een vorm van informatieoverdracht tussen de ouders te kunnen komen en om te werken aan contact tussen [minderjarige] en de vader, op een wijze die aansluit bij wat voor [minderjarige] hanteer- c.q. haalbaar is.
6.2.
Alle hiervóór genoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de kinderrechter dat aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW), nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen (artikel 1:260, eerste lid, BW). De kinderrechter ziet op dit moment geen of althans onvoldoende meerwaarde in het - in de lijn van het standpunt van de advocaat van de vader - beperken van de beschermingsmaatregel in duur tot een periode van acht maanden, onder aanhouding van de beslissing op het resterende verzoek. Wel wenst de kinderrechter daarbij op te merken dat, indien de ingezette hulpverlening en de resultaten daarvan mochten leiden tot veranderde doelstellingen, het op de weg van de GI ligt om daarop tijdig te anticiperen, ook waar dit betekent dat de bestaande hulpverlening daarop moet worden aangepast.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 29 mei 2024 tot 29 mei 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 22 mei 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans als griffier, en op schrift gesteld op 31 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.