ECLI:NL:RBZWB:2024:4440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/02/418712 / FA RK 24/508
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezag over minderjarige na echtscheiding met verstoorde communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag over een minderjarige, geboren in 2014. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.N. van Wensen, verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag met de man te beëindigen en haar met onmiddellijke ingang te belasten met het eenhoofdig gezag. De man, die niet is verschenen op de zitting, heeft al geruime tijd geen contact meer met de minderjarige, wat heeft geleid tot een situatie waarin de vrouw niet in staat is om belangrijke beslissingen te nemen in het belang van de minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd het verzoek van de vrouw toe te wijzen, gezien de langdurige afwezigheid van de man in het leven van de minderjarige en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden zijn gewijzigd en dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het gezag te wijzigen. De rechtbank heeft daarom besloten dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/418712 / FA RK 24/508
Datum uitspraak: 22 mei 2024
beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
in deze zaak uitdrukkelijk domicilie kiezende te Lage Zwaluwe ten kantore van haar advocaat,
advocaat: mr. D.N. van Wensen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats] .
betreffende de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 te [plaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Nu bij de door deze rechtbank mondeling op 31 januari 2024 gegeven beslissing, op schrift gesteld op 19 februari 2024, in de zaak met het kenmerk C/02/410827 / JE RK 23-1088, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterend verzochte periode te rekenen vanaf 3 februari 2024 is afgewezen, wordt Het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Jeugdrecht, gecertificeerde instelling, niet langer als informant aangemerkt.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 30 januari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- de op 6 februari 2024 en 21 februari 2024 van de advocaat van de vrouw ontvangen F-9 formulieren met bijlage en het van de advocaat van de vrouw op 28 februari 2024 ontvangen emailbericht;
- de door de rechtbank ontvangen antwoordbrief van [minderjarige] .
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 mei 2024.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw en haar advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Uit dit ontbonden huwelijk is op [geboortedag] 2014 te [plaats] geboren de [minderjarige] .
2.2
Over de [minderjarige] zijn de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag belast.
2.3
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.Het verzoek

De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en haar met onmiddellijke ingang te belasten met het eenhoofdig gezag over de [minderjarige] .

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek is door de advocaat van de vrouw schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat sinds de echtscheidingsprocedure partijen veelvuldig hebben geprocedeerd. Na een ondertoezichtstelling is er hulpverlening opgestart in een poging partijen weer op één lijn te krijgen. Echter heeft dit tot een situatie geleid waarin de man uiteindelijk liet blijken niets meer met de hulpverlening te maken te willen hebben.
4.2
Tussen de man en [minderjarige] was sprake van een moeizaam verlopende contactregeling. Sinds februari 2023 is er helemaal geen contact meer tussen [minderjarige] en de man. [minderjarige] is door de vrouw meermalen naar de overdrachtslocatie gebracht, echter is de man telkens niet verschenen. [minderjarige] is daardoor erg teleurgesteld geraakt in de man. Dit heeft ook tot gevolg gehad dat [minderjarige] momenteel niet open staat voor een contactherstel. Ook de
jeugdzorgwerker slaagde er niet in om met de man in contact te kunnen komen.
4.3
Bij beschikking van 26 september 2023 heeft de rechtbank op een verzoek van de GI tot vaststelling van een zorgregeling bepaald dat de man en de vrouw in onderling overleg de contactmomenten tussen [minderjarige] en de man zullen regelen. Dit, met dien verstande dat als de man contact wil, verwacht wordt dat hij telefonisch of per e-mail contact opneemt met de vrouw, de man en de vrouw vervolgens zelf een afspraak maken over het contact tussen [minderjarige] en de man, waarbij het uitdrukkelijk niet de bedoeling is dat de man onaangekondigd voor de deur van de vrouw staat. Niettemin heeft er daaropvolgend geen contact tussen de man en [minderjarige] plaatsgevonden.
4.4
In de zomer van 2023 heeft de jeugdzorgwerker duidelijk gemaakt dat de GI voornemens was bij de Raad een verzoek te doen tot onderzoek naar een gezagbeëindigende maatregel. Dit verzoek is vervolgens in een laat stadium, te weten eind december 2023, bij de Raad ingediend. Daarop heeft de jeugdzorgwerker aan de vrouw bericht van de Raad te hebben vernomen dat inmiddels sprake zou zijn van ander beleid en dat als gevolg hiervan de Raad niet overgaat tot onderzoek, indien de ouder in staat is zelf een wijziging van het gezag aan te vragen.
4.5
Tussen de vrouw en de man vindt er op dit moment geen enkel contact meer plaats. De man heeft haar op Whatsapp geblokkeerd en op diverse door haar aan de man verstuurde e-mailberichten wordt door hem niet gereageerd. Feitelijk is de man voor de vrouw volledig onbereikbaar. De vrouw hoopte dat door het eindigen van de hulpverlening, de opstelling van de man in positieve zin zou veranderen. Dit bleek echter niet het geval.
4.6
Er is intussen een situatie ontstaan, waarin de vrouw niet in staat is in het belang van [minderjarige] belangrijke beslissingen te kunnen nemen. Daartoe wordt als voorbeeld genoemd het regelen van medische zaken, in dit geval hulpverlening voor [minderjarige] door Mentaal Beter. De aanvraag voor deze hulpverlening diende tijdelijk ‘on hold’ te worden gezet omdat daarvoor door de man geen toestemming werd gegeven. De vrouw verwacht vergelijkbare problemen, nu [minderjarige] periodiek afspraken heeft bij de oogarts voor controles en ook binnen afzienbare tijd zijn paspoort zal verlopen en een verlenging dient te worden aangevraagd. Daarbij komt nog dat [minderjarige] over niet al te lange tijd dient te worden ingeschreven op een middelbare school. De vrouw heeft over deze onderwerpen aan de man verzocht een instemmings-verklaring te ondertekenen, echter is daarop door de man niet gereageerd. Als die situatie niet verandert, dreigt [minderjarige] op meerdere zorg- en ontwikkelgebieden achterstand op te lopen. Ook vreest de vrouw dat in geval van instandhouding van het gezamenlijk gezag [minderjarige] daardoor (verder) klem en verloren zal raken tussen zijn ouders. De vrouw acht het daarom op voormelde gronden in het belang van [minderjarige] dat zij voortaan alleen met het gezag zal zijn belast.

5.Het standpunt van de Raad

De vertegenwoordigster van de Raad heeft naar voren gebracht dat zij uit de gegevens in de stukken en uit de mondelinge behandeling concludeert dat de man als ouder al geruime tijd geen rol van betekenis vervult in het leven van [minderjarige] . Dit ondanks dat hem door de vrouw ruimschoots de gelegenheid is c.q. wordt geboden om deel te nemen aan het regelen van belangrijke zaken aangaande de zorg en ontwikkeling van [minderjarige] . Ook is er al sinds circa anderhalf jaar geen contact tussen [minderjarige] en de man. Hulpverlening die is ingezet om deze situatie in positieve zin te keren, is zonder resultaat gebleven. Er zijn ook sindsdien door de man geen initiatieven ondernomen om in die situatie verandering te brengen. Gezien de daardoor ontstane verwijdering rijst oprecht de vraag of de man nog voldoende in staat is om in het belang van [minderjarige] samen met de vrouw gedegen gezagsbeslissingen te kunnen nemen. Dit bij elkaar maakt dat de Raad aan de rechtbank adviseert het voorliggend verzoek toe te wijzen.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over de minderjarige aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders het kind klem of verloren zou raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over een minderjarige uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is echter wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over een minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij ten minste in staat zijn vooraf afspraken met elkaar te maken over situaties die zich rondom een minderjarige kunnen voordoen.
5.3
Vast is komen te staan uit de inhoud van de stukken en uit de mondelinge behandeling dat de man al langere tijd niet bij het leven van [minderjarige] betrokken is. Ook is er inmiddels gedurende circa anderhalf jaar geen contact tussen [minderjarige] en de man. De ingezette hulpverlening waaronder die door de jeugdbescherming en die door een beslissing van de rechtbank, hebben in die situatie geen verandering gebracht. Verder is niet gebleken van sindsdien door de man ondernomen initiatieven om alsnog (enig) contact tussen hem en [minderjarige] tot stand te brengen. Ook tussen partijen is er al geruime tijd geen contact, dit ondanks meerdere door de vrouw ondernomen pogingen om langs schriftelijke en/of digitale weg met de man in contact te komen, wanneer er belangrijke beslissingen over [minderjarige] genomen moesten worden of er in zijn belang zaken moesten worden geregeld. Het ziet er nu ook niet naar uit dat deze situatie binnen afzienbare tijd zal veranderen.
Aldus is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wijziging van omstandigheden, nu gebleken is dat partijen momenteel niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening over [minderjarige] . Dit in de eerste plaats omdat de man onvoldoende op de hoogte is van de ontwikkeling van [minderjarige] om in zijn belang beslissingen te kunnen nemen. Verder is gebleken dat, waar de vrouw actief heeft geprobeerd de man te bereiken voor het gezamenlijk nemen van bedoelde beslissingen, hij voor haar niet bereikbaar is. Illustratief voor de opstelling van de man beschouwt de rechtbank dat de vrouw door de man op Whats app is geblokkeerd en dat de man, ondanks dat hij daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is verschenen.
5.4
Op grond van voorgaande omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat hier de situatie, bedoeld in artikel 1:251a lid 1 sub b BW, zich voordoet dat op dit moment een wijziging van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de minderjarige [minderjarige] noodzakelijk is. Dit betekent dat het verzoek van de vrouw op deze grond zal worden toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
6.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven op 22 mei 2024 door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en op schrift gesteld op 31 mei 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.