ECLI:NL:RBZWB:2024:4449
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had niet tijdig aangifte gedaan, ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank heeft op 17 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was, maar wel correct was opgeroepen.
De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de mate van verwijtbaarheid bij het opleggen van de verzuimboete geen rol speelt, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af, omdat het belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van belanghebbende.
De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde boete van € 385 passend en geboden is, en constateert dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.