ECLI:NL:RBZWB:2024:4449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
BRE 22/1869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, vergezeld van een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had niet tijdig aangifte gedaan, ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank heeft op 17 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was, maar wel correct was opgeroepen.

De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat de mate van verwijtbaarheid bij het opleggen van de verzuimboete geen rol speelt, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af, omdat het belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van belanghebbende.

De rechtbank oordeelt verder dat de opgelegde boete van € 385 passend en geboden is, en constateert dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of vergoeding van proceskosten terug. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende een verzuimboete van € 385 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Belanghebbende is niet verschenen, maar wel juist opgeroepen (zie hierna onder 5).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de boete terecht en tot de juiste hoogte aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is op 28 februari 2020 uitgenodigd voor het doen van aangifte IB/PVV 2019. De uiterste datum voor het doen van aangifte was 1 juli 2020. Omdat niet binnen de gestelde termijn aangifte werd gedaan, is aan belanghebbende op 16 oktober 2020 een herinnering gestuurd voor het doen van aangifte. De uiterste reactiedatum vermeld in deze brief was 30 oktober 2020. Aangezien wederom niet binnen de gestelde termijn aangifte werd gedaan, is op 25 november 2020 een aanmaning verstuurd. In de aanmaning voor het doen van aangifte werd aangegeven dat belanghebbende de aangifte tijdig in moet (laten) dienen om een boete te voorkomen. De uiterste reactiedatum vermeld in de aanmaningsbrief was 9 december 2020.
4.1.
Op 14 januari 2021 is door de adviseur van belanghebbende aangifte ingediend, maar bij wijze van het verkeerde biljet (‘aangifte binnenlands belastingplichtige’). Nadat de inspecteur hem daarop had gewezen, is namens belanghebbende door zijn adviseur op 27 april 2021 aangifte ingediend aan de hand van het juiste biljet (‘aangifte migratie’). De aangifte is dus (in beide gevallen) niet gedaan binnen de gestelde termijn van de aanmaning.
4.2.
De inspecteur heeft daarom, met dagtekening 6 augustus 2021, aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2019 opgelegd, met een verzuimboete (€ 385) wegens het niet tijdig doen van aangifte. De verzuimboete is berekend op basis van het paragraaf 21 lid 2 BBBB en bedraagt zeven procent van het wettelijk maximum (€ 5.514) als bedoeld in art. 67a AWR. [1]

Motivering

Vooraf
5. Voordat de rechtbank ingaat op de bij de aanslag IB/PVV 2019 opgelegde verzuimboete, licht zij allereerst toe waarom zij het verzoek van belanghebbende van 22 mei 2024 om het onderzoek te heropenen, afwijst.
5.1.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van de zaak van belanghebbende gepland op 17 mei 2024 om 09.30 uur te Breda. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief en per gewone brief uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. In de brief zijn genoemde plaats, datum en tijd correct vermeld. De uitnodigingen zijn verzonden naar het door belanghebbende opgegeven correspondentieadres, [adres 1] (op 4 april 2024), en naar het adres uit de GBA, [adres 2] (op 2 mei 2024). De brieven die per gewone post zijn verstuurd, zijn niet teruggekomen. De rechtbank is van oordeel dat zij hiermee alles heeft gedaan om de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig en op het juiste adres aan belanghebbende aan te bieden.
5.2.
Verder merkt de rechtbank op dat belanghebbende zijn standpunten in de schriftelijke stukken duidelijk verwoord heeft.
5.3.
Voor de rechtbank weegt het belang van een doelmatige procesgang onder deze omstandigheden zwaarder dan het persoonlijk belang van belanghebbende om alsnog op een zitting zijn standpunten van te kunnen toelichten. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om heropening van het onderzoek met het oog op een nieuwe mondelinge behandeling af.
Verzuim
6. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om de aangifte in te dienen. Er is geen aangifte gedaan binnen de in de aanmaning gestelde termijn van 9 december 2020. Belanghebbende betwist dit niet.
6.1.
Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd. [2] Gelet op het voorgaande is de verzuimboete in beginsel dus terecht opgelegd.
Avas
7. De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake wanneer de belastingplichtige geen enkel verwijt treft ten aanzien van het niet tijdig indienen van de aangifte. De bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van avas, rust op belanghebbende.
7.1.
Ofschoon de rechtbank begrip heeft voor de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende is zij van oordeel dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet tijdig doen van aangifte.
7.2.
Vast staat dat belanghebbende eind 2018 ziek is geweest. Uit een verklaring van zijn arts blijkt immers dat hij in oktober 2018 een herseninfarct heeft gehad waarvan hij moest revalideren. Belanghebbende is echter pas op 28 februari 2020 uitgenodigd tot het doen van aangifte en hij had hier op basis van de aanmaning tot 9 december 2020 de tijd voor. Uit de verklaring van de arts blijkt niet dat belanghebbende door zijn herseninfarct in oktober 2018 gedurende deze periode van ruim twee jaar niet in de gelegenheid is geweest om de aangifte in te dienen of maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat iemand anders de aangifte kon indienen. Met de inspecteur is de rechtbank dan ook van oordeel dat belanghebbende gezien het tijdsverloop in staat moet zijn geweest om maatregelen te nemen die ervoor zorgden dat zijn aangifte eind 2020 ingediend kon worden. De rechtbank volgt ook de stelling van de inspecteur dat de ziekenhuisbehandeling van 11 november 2021 ruim na het verstrijken van de termijn van de aanmaning ligt, zodat deze ziekenhuisopname ook niet tot de conclusie kan leiden dat belanghebbende eerder niet in de gelegenheid was om zijn aangifte in te dienen.
7.3.
Ook heeft belanghebbende geen stukken verstrekt waaruit blijkt dat de boekhouder gedurende de gehele periode niet in de gelegenheid is geweest om namens hem de aangifte in te dienen.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in de gegeven omstandigheden niet aannemelijk gemaakt dat hem geen enkel verwijt te maken valt ten aanzien van het aangifteverzuim. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. De boete is dan ook terecht opgelegd.
Passend en geboden
8. De rechtbank dient verder te beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is voor het verzuim dat door belanghebbende is begaan. Daarbij dient de rechtbank rekening te houden met alle relevante omstandigheden van het geval. Belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd die aanleiding geven voor matiging van de boete. De rechtbank acht de boete van € 385 hier dan ook passend en geboden.
Undue delay
9. De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) tien maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 6 augustus 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 28 juni 2024. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [3]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. C. Hofman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 28 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
2.Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
3.HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/).