ECLI:NL:RBZWB:2024:4468

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
c02/422598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing met perspectiefbesluit GI

Op 11 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak werd behandeld in het kader van de jeugdbescherming, waarbij de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderrechter heeft vastgesteld dat zij niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. De minderjarigen verblijven sinds december 2022 in een gezinshuis, waar zij een positieve ontwikkeling doormaken. De kinderrechter heeft in haar beoordeling de zorgen van de GI en de wensen van de minderjarigen meegenomen. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar de duur te beperken tot zes maanden. Dit besluit is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft aangegeven dat de GI snel passende vervolgstappen moet nemen in het belang van de minderjarigen, nu er niet meer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/422598 / JE RK 24-935
Datum uitspraak: 11 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2019 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Verder was aanwezig mevrouw [naam] , begeleidster van de moeder aan wie met instemming van de aanwezigen bijzondere toegang is verleend.
1.3.
Het onderhavige verzoek is gelijktijdig behandeld met de kindbriefzaak, naar aanleiding van een brief van [minderjarige 2] , met het kenmerk: C/02/420746 FA RK 24-1529. Op die vraag van [minderjarige 2] wordt per separate beschikking beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds december 2022 in een gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in aanvulling op het verzoekschrift nog het volgende naar voren gebracht. Het verzoek wordt gehandhaafd. De zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog onverminderd aanwezig. Uit het perspectiefonderzoek, uitgevoerd door de Gezinsmanager, is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de zorg van de minderjarigen op zich te nemen. Om die reden heeft de GI op 14 mei 2024 een perspectiefbesluit genomen waarin is bepaald dat er niet langer zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing en dat het perspectief van de minderjarigen niet meer thuis ligt, maar in het gezinshuis waar zij nu verblijven. De gezinshuisouders bieden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een stabiele opvoedingsomgeving en sluiten aan bij hun problematiek en houden rekening met de trauma’s die zij in hun jongere jaren hebben opgedaan. Door deze trauma’s hebben zij meer dan gemiddelde zorg en ondersteuning nodig. De ouders kunnen dit niet bieden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben binnen het gezinshuis een positieve groei doorgemaakt. Het is belangrijk dat deze plaatsing wordt gewaarborgd. Ook geeft dit besluit duidelijkheid aan alle betrokkenen. Met name [minderjarige 2] heeft hier sterk behoefte aan. Zij heeft last van de onzekerheid en dit geeft haar veel stress. De jeugdbeschermer is verder bekend met de wens van [minderjarige 2] om het contact met haar ouders te stoppen. Ook is bekend dat zij een brief heeft geschreven aan de kinderrechter. De jeugdbeschermer was niet betrokken bij de inhoud hiervan. [minderjarige 2] geeft over de bezoeken aan dat zij op dat moment een knop in haar hoofd omzet en het letterlijk ondergaat. Er wordt gezien dat zij voorafgaand aan de bezoeken, maar ook daarna, veel stress ervaart. De jeugdbeschermer is er echter geen voorstander van om, ook mede gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu al te bepalen dat het contact moet stoppen, maar denkt wel dat het goed is als de druk en de verplichting bij [minderjarige 2] wordt weggehaald en haar de ruimte te geven om aan te sluiten bij de bezoeken wanneer het goed voelt. Haar dwingen en het contact met de ouders forceren zal averechts werken en haar meer beschadigen. Ze zal zich hevig gaan verzetten en dit leidt tot meer schade in haar ontwikkeling. [minderjarige 2] moet op dit moment vooral kind kunnen zijn. De bezoeken met [minderjarige 1] lopen – al dan niet in een andere frequentie - door. [minderjarige 2] kan hier dan bij aansluiten. Mogelijk kan er over een half jaar bekeken worden hoe dit is gegaan. De moeder heeft aangegeven dat ze de keuze van [minderjarige 2] respecteert en dat ze haar loslaat, maar dat ze er wel voor haar zal zijn wanneer ze dit wil. Dit sluit op dit moment het beste aan bij [minderjarige 2] . De vader kijkt hier anders tegenaan.
De GI is verder voornemens om het komende jaar te bekijken welke vervolgstappen er moeten worden genomen naar aanleiding van het perspectiefbesluit, waaronder mogelijk een verzoek aan de Raad tot een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel. De GI ziet op dit moment nog geen reden daartoe nu de ouders wel meewerken een gezagsbeslissingen en zij hun handtekening zetten wanneer dit nodig is.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij het moeilijk vindt om te horen hoe, met name [minderjarige 2] , het contact met ouders ervaart. De moeder weet dat [minderjarige 2] de wens heeft om haar ouders niet meer te hoeven zien. Dit is moeilijk om te horen als ouder. Anders dan [minderjarige 2] aangeeft ervaart de moeder de bezoekmomenten wel als een fijn contactmoment. Vorige week is de moeder nog met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar de speeltuin geweest. Dit verliep goed. De gezinshuisvader is hierbij dan ook aanwezig. Tijdens die momenten wordt de wens van [minderjarige 2] niet besproken. Dit is een afspraak met de jeugdbeschermer om het niet moeilijker te maken voor [minderjarige 2] . De communicatie daarover verloopt via de jeugdbeschermer. De moeder meent enerzijds dat de wens van [minderjarige 2] pubergedrag is. Anderzijds staat de moeder wel achter de keuze en de wens van [minderjarige 2] en kiest ze er bewust voor om geen advocaat te nemen en verweer te voeren. De moeder kan zich daarnaast vinden in het standpunt van de GI door de deur op een kier te laten voor wat betreft de contacten met [minderjarige 2] . De moeder kan zich dan ook niet vinden in het standpunt van de vader voor wat betreft een uitbreiding van de contacten. De moeder vertrouwt erop dat de jeugdbeschermer weet wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig hebben en aankunnen. Als zij aangeeft dat de bezoeken op dit moment genoeg zijn, begrijpt de moeder dat er ook geen uitbreiding van die contacten komt. Voor wat betreft het onderzoek tot gezagsbeëindigende maatregel geeft de moeder aan dat ze dit ook moeilijk vindt, maar geeft tegelijkertijd aan dat dit [minderjarige 2] misschien wel rust geeft tot ze meerderjarig wordt.
4.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op dit moment goed zitten in het gezinshuis. Of dit is tot hun meerderjarigheid, dat weet de vader niet. De vader geeft aan dat hij altijd zal blijven strijden voor zijn kinderen. Hij was er niet mee bekend dat [minderjarige 2] een brief had geschreven naar de kinderrechter. Wat hem betreft verandert er niets aan de contactregeling en wordt deze zelfs uitgebreid, zoals al meerdere keren is beloofd door de jeugdbeschermer, maar nog steeds niet is gebeurd. Telkens wordt er aangegeven dat de minderjarigen er niet klaar voor zijn. De vader meent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook toe zijn aan vermeerdering van de contactmomenten. [minderjarige 1] is vrolijk tijdens de bezoekmomenten. Bij [minderjarige 2] is er spanning voelbaar, maar de vader wijt dit aan pubergedrag. De vader vindt dit soms lastig, ook vanwege zijn eigen problematiek. Vanwege het leeftijdsverschil tussen de zussen is het lastig om op een passende wijze invulling te geven aan de bezoekmomenten. Tenslotte geeft de vader aan dat een eventueel onderzoek bij de Raad met betrekking tot de gezagsbeëindigende maatregel, een andere strijd is. De vader wil er nu nog niets over zeggen, maar betwist wel de stellingen die over hem naar voren worden gebracht. Hij vraagt zich af waarop dit is gebaseerd, nu hij nooit is onderzocht. Indien de Raad onderzoek zal gaan doen, zijn ze welkom, aldus de vader.

5.De beoordeling

Wat zegt de wet?
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een belast verleden kennen waarbij na de plaatsing in het gezinshuis veel signalen van trauma’s, angsten, herbelevingen, overbelasting en schade voor de ontwikkeling van de minderjarigen naar voren zijn gekomen. In de thuissituatie bij de ouders hebben de minderjarigen veel (emotionele) onveiligheid ervaren. Vanwege hun verleden waar zij nog steeds last van hebben, worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd.
5.6.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van de eerder gegeven machtiging sinds december 2022 in het huidige gezinshuis. Beiden hebben hier een positieve ontwikkeling en groei doorgemaakt en hebben de wens om hier te mogen blijven wonen. De Gezinsmanager heeft onderzoek gedaan naar het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast is er bij de moeder een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen. De vader heeft hieraan niet meegewerkt. De samenwerking tussen de ouders en de GI is wisselend. Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat de moeder functioneert op een kwetsbaar niveau met een emotionele leeftijd van rond de 4 jaar oud. De moeder wil heel graag, maar kan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bieden wat zij nodig hebben. De vader wil ook graag, maar de angst bij beide minderjarigen zit zo diep, dat trauma’s snel opnieuw worden getriggerd in contacten met de ouders. Eerder is uit onderzoek gebleken dat de huidige contactregeling, eens per 3 weken een uur begeleid contact, op dit moment het hoogst haalbare is voor de minderjarigen. Meer kunnen zij niet aan. Daarbij komt dat er bij [minderjarige 2] een enorme weerstand bestaat tegen het contact me haar ouders, zo blijkt ook uit haar brief die zij aan de kinderrechter heeft geschreven. [minderjarige 2] heeft de kinderrechter gevraagd om de contactregeling te stoppen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat dit de wens is van [minderjarige 2] , maar vindt het op dit moment te ver gaan om de contactregeling helemaal te stoppen. Wel meent de jeugdbeschermer dat het goed zou zijn als [minderjarige 2] meer de regie zou krijgen om te bepalen of ze meegaat met [minderjarige 1] of niet. Gelet op al deze omstandigheden is uit het perspectiefonderzoek dan ook gebleken dat het niet mogelijk is om de ouders te belasten met de zorgtaken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.7.
Naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek door de Gezinsmanager heeft de GI een perspectiefbesluit genomen. Wat de GI betreft ligt het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer thuis en is een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk om de stabiele opvoedsituatie in het gezinshuis te waarborgen. Dit betekent dat de GI niet meer zal toewerken aan een thuisplaatsing. Deze uitkomst sluit aan bij de wens van de minderjarigen om in het gezinshuisouders te mogen blijven wonen. Gebleken is dat het met name voor [minderjarige 2] erg belangrijk is dat er duidelijkheid komt over haar toekomstperspectief. Zij heeft hier veel behoefte aan en dit bleek ook uit het kindgesprek dat de kinderrechter met haar heeft gevoerd. De kinderrechter hoopt dat dit perspectiefbesluit van de GI [minderjarige 2] meer rust geeft, nu duidelijk is dat zij veel stress heeft van de situatie.
5.8.
De GI vraagt de rechtbank om het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de pleegouders te bepalen. In het perspectiefbesluit wordt geconcludeerd dat een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders te belastend is en daarmee niet in hun belang. De kinderrechter merkt op dat het perspectiefbesluit niet is geregeld in de wet. De wet voorziet dan ook niet in de mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere aan hem/haar voorgelegde verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. De kinderrechter heeft geen redenen om aan het advies van de Gezinsmanager en het perspectiefbesluit van de GI te twijfelen. Het advies is door gedegen onderzoek tot stand gekomen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al sinds 2022 in het gezinshuis wonen en dat beide minderjarigen de sterke wens hebben om hier te mogen blijven en hierover duidelijkheid te krijgen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontwikkelen zich ondanks de forse trauma’s goed binnen het gezinshuis, voelen zich daar veilig en zijn aan de gezinshuisouders gehecht. Het verloop van de tijd, tezamen met voormelde omstandigheden, maakt dat ook de kinderrechter vindt dat een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet in hun belang kan worden geacht. [minderjarige 1] en vooral [minderjarige 2] , hebben behoefte aan duidelijkheid en die moet hen worden gegeven. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de ondertoezichtstelling niet meer gericht zal zijn op thuisplaatsing van de kinderen bij één van de ouders. Dit betekent dat er naar het oordeel van de kinderrechter ook niet meer hoeft worden ingezet en worden toegewerkt naar het terugplaatsen van de kinderen bij één van de ouders.
5.9.
Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling ( art. 1:260 BW). Ook is de kinderechter van oordeel dat het verblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het gezinshuis moet worden voortgezet. Gelet daarop is een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds noodzakelijk. De kinderechter zal dan ook het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing verlengen, maar ziet wel aanleiding om de duur hiervan te beperken tot zes maanden en het resterend verzoek aan te houden.
5.10.
Nu duidelijk is dat de GI niet meer zal inzetten op thuisplaatsing van de minderjarigen betekent dit dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in beginsel niet langer de geëigende maatregelen meer zijn. De GI dient daarom in het belang van de minderjarigen zo snel mogelijk, en niet pas over een jaar, passende vervolgstappen nemen.
5.11.
De kinderrechter houdt de behandeling van het resterende verzoek aan tot
de na te melden PRO FORMA datum. Eén week voor die datum verwacht de kinderrechter een verslag met hierin de stand van zaken opgenomen en de gewenste voortgang van de procedure met betrekking tot het resterende verzoek. Bovendien acht de kinderrechter het wenselijk dat, indien beschikbaar, een rapport van de Raad wordt overgelegd. De Raad zal bij een volgende mondelinge behandeling worden uitgenodigd om de rechtbank te informeren en te adviseren. De kinderrechter behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
5.12.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden met ingang van 22 juni 2024 tot 22 december 2024 en houdt het resterend verzoek aan;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden met ingang van 22 juni 2024 tot 22 december 2024 en houdt het resterende verzoek aan;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van de resterende verzoeken aan tot
21 november 2024 PRO FORMA, in afwachting van het verslag van de GI, zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor is opgenomen in rechtsoverweging 5.11;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van Bruijs als griffier, en op schrift gesteld op 27 juni 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.