ECLI:NL:RBZWB:2024:4470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
02-296778-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring verlengde invoer van cocaïne en witwassen van een aanzienlijk geldbedrag

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde invoer van 1402,8 gram cocaïne en het witwassen van € 222.570. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in Middelburg, werd op 14 juni 2024 inhoudelijk gehoord. De officier van justitie, mr. I. Klein, stelde dat de verdachte wist van de verborgen ruimte in zijn auto, waarin zowel drugs als contant geld waren aangetroffen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige controle door de politie, maar de rechtbank oordeelde dat de controle en doorzoeking rechtmatig waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de omstandigheden rondom de aanhouding en doorzoeking zwaar wogen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen auto en geldbedragen verbeurd. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/296778-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonadres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsman mr. M.G. van Wijk, advocaat te Hoorn

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 juni 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I. Klein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: 1402,8 gram cocaïne heeft ingevoerd
en
feit 2:€ 222.570,00 heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft op zitting bekend dat hij wist van de verborgen ruimte in zijn auto en dat daarin drugs en geld waren verstopt. Ook heeft verdachte verklaard dat hij onderweg was van Frankrijk naar Nederland. Voor feit 2 geldt dat verdachte veel geld aanwezig had in combinatie met de aangetroffen drugs, dat hij een uitkering van € 1.000,00 per maand ontvangt en dat hij geen verklaring heeft voor de aanwezigheid van het geld. Deze omstandigheden in samenhang bezien, maken dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat het geld – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De verdediging stelt daartoe dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), omdat de toepassing van de controlebevoegdheden van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) onrechtmatig was. Door de politie is bij het inzetten van de controlebevoegdheden als selectiecriterium het uit Frankrijk afkomstige kenteken van de auto van verdachte gebruikt. Er is dan ook onderscheid gemaakt op grond van nationaliteit en dat is op grond van artikel 1 van de Grondwet en de jurisprudentie van de Hoge Raad niet toelaatbaar. Ook is de auto onrechtmatig doorzocht, omdat verdachte zich al met zijn rijbewijs kon identificeren en er daarom geen doorzoeking naar zijn identiteitsbewijs noodzakelijk was. Verzocht wordt om de in de verborgen ruimte aangetroffen drugs en contante geldbedragen uit te sluiten van het bewijs.
Voor zover de rechtbank oordeelt dat de controle en de doorzoeking van de auto wel rechtmatig hebben plaatsgevonden en niet wordt overgegaan tot bewijsuitsluiting, dan is de verdediging met de officier van justitie van mening dat beide feiten kunnen worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vast staat dat ongeveer 1402,8 gram cocaïne en € 222.570,- aan contant geld is aangetroffen in een verborgen ruimte in de personenauto Renault Captur, met Frans [kenteken] . Verdachte was de eigenaar en bestuurder van deze auto. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij met een persoon een overeenkomst was aangegaan, inhoudende dat hij drugs en geld zou vervoeren naar Rotterdam. Verdachte zou hiervoor € 5.000,- krijgen. Diezelfde persoon heeft de verborgen ruimte in zijn auto ingebouwd of laten inbouwen. Verdachte heeft in zijn woonplaats in Frankrijk zelf de pakketten in de verborgen ruimte gelegd, waarna hij in de richting van Rotterdam is gereden. Verdachte wist dat in deze pakketten drugs en grote hoeveelheden crimineel geld zaten.
Vormverzuimen?
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat sprake was van een algemene verkeerscontrole in de zin van de WVW, waarbij het hoofddoel was het opsporen van verborgen ruimtes. In dat kader is door de verbalisanten beschreven dat verdachte bijzonder rijgedrag vertoonde. Zo reed verdachte op de tweede rijstrook op ongeveer twee tot drie meter afstand van zijn voorganger, met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur. Hierop is aan verdachte een volgteken gegeven en is verdachte naar een controlelocatie geleid, waar hij staande is gehouden. Verdachte toonde vervolgens een Frans rij- en kentekenbewijs, maar hij kon zich niet identificeren met een geldig identiteitsbewijs. Er is bij verdachte een blaas- en speekseltest afgenomen. Bij de speekseltest testte verdachte positief op het gebruik van THC en cocaïne. Als gevolg hiervan werd verdachte aangemerkt als verdachte en werd aan hem een geldig legitimatiebewijs gevorderd. Dit kon hij niet overhandigen. Artikel 55b, eerste lid, Sv geeft een opsporingsambtenaar de bevoegdheid om een staande gehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, en voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, één en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank is van oordeel dat de politie dan ook mocht kijken in de kofferbak van de auto, als zijnde een plaats waar zich voorwerpen met daarin een identiteitsbewijs kunnen bevinden. Dat verdachte reeds zijn rijbewijs met daarop zijn persoonsgegevens had overhandigd aan de verbalisant doet daar niet aan af. Een Frans rijbewijs geldt immers niet als identiteitsbewijs in het buitenland, en dus ook niet in Nederland. Na het openen van de kofferbak werden door een medewerker van de douane aanwijzingen voor een verborgen ruimte aantroffen. Waargenomen werd namelijk dat de bodem van de kofferbak in een afwijkende kleur was afgewerkt en dat de ruimte qua indeling niet overeenkwam met hoe deze van fabriekswege wordt uitgevoerd. Daarnaast was één van de verbalisanten ambtshalve bekend met het feit dat in dit type auto met enige regelmaat verborgen ruimtes in de kofferruimte worden aangetroffen op de plaats van het reservewiel. Hierop is de auto doorzocht en werd in de kofferbak een verborgen ruimte aangetroffen. In deze verborgen ruimte lag het contante geld en de cocaïne.
De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de verbalisanten op een juiste manier toepassing hebben gegeven aan hun controlebevoegdheden op grond van de WVW. Ook acht de rechtbank de doorzoeking van de auto rechtmatig. Op grond van de positieve speekseltest in combinatie met het vermoeden van de aanwezigheid van een verborgen ruimte in de auto, was er sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet. De rechtbank is dan ook van oordeel is dat geen sprake is van de door de verdediging gestelde vormverzuimen, waardoor geen grond bestaat voor bewijsuitsluiting. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Feit 1 – verlengde invoer
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte op zitting en de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde invoer van ongeveer 1402,8 gram cocaïne.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat hij drugs aan het vervoeren was, maar dat hij niet wist welke soort drugs het betrof. Ook heeft verdachte verklaard dat het rechthoekige pakketten waren die hard aanvoelden. Hij kon niet zien dat het om wit poeder ging, maar hij vroeg zich wel af of het cocaïne kon zijn. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de drugs cocaïne betroffen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet op de verlengde invoer van cocaïne.
Feit 2 - witwassen
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte op zitting en de overige bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 222.570,-.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 9 november 2023 te Moerdijk opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1402,8 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 9 november 2023, te Moerdijk, een geldbedrag ter hoogte van in totaal € 222.570,-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de feiten komt, verzoekt de verdediging om bij de strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de open proceshouding van verdachte op zitting, zijn beperkte rol als koerier en de zware detentieomstandigheden voor verdachte omdat hij als buitenlander in een Nederlandse gevangenis gedetineerd zit. Daarnaast wordt verzocht om verdachte als first offender aan te merken, omdat hij de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van ongeveer 1402,8 gram cocaïne.
Dit is een ernstig feit. Cocaïne is een stof die zeer verslavend werkt en zeer schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast wordt door de in- en uitvoer van drugs de (internationale) handel in verdovende middelen en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Vaak gaat de handel in drugs ook gepaard met vele vormen van criminaliteit. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, namelijk € 222.570,-. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich niet bekommerd om de risico’s en gevolgen van zijn handelen. Hij is kennelijk tot het plegen van de feiten overgegaan met als enige reden er zelf financieel beter van te worden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij € 5.000,- betaald zou krijgen voor het vervoeren en afgeven van de cocaïne en het geld in Rotterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte in Nederland en in Frankrijk . Hieruit blijkt dat verdachte in Frankrijk in 2008, 2012 en 2015 is veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens softdrugs-gerelateerde feiten. Deze veroordelingen vallen weliswaar buiten de formele terugkijktermijn voor recidive, maar laten naar het oordeel van de rechtbank wel zien dat verdachte zich al sinds 2008 in het drugscircuit bevindt.
Op zitting heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen en heeft hij inzicht gegeven in zijn handelen. De rechtbank zal deze open proceshouding van verdachte in zijn voordeel meewegen. Daarnaast zal er in strafmatigende zin rekening mee worden gehouden dat verdachte als Fransman gedetineerd zit in een Nederlandse gevangenis. Hij verblijft dan ook in een voor hem vreemd land en bevindt zich in een omgeving met mensen die niet zijn taal spreken.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de hoogte van die gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank zal daarom - in overeenstemming met de strafeis - aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde auto is vatbaar voor verbeurdverklaring omdat verdachte hiervan de eigenaar is en feit 1 met behulp van deze auto is begaan.
Daarnaast is het in de beslissing genoemde contante geldbedrag onder verdachte in beslag genomen. Niet kan worden vastgesteld aan wie dit geldbedrag toebehoort. Verder is gebleken dat feit 2 is begaan met betrekking tot dit geldbedrag. Dat maakt het geldbedrag vatbaar voor verbeurdverklaring.
7.2
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave aan [naam] gelasten van de hierna in de beslissing genoemde factuur, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
-
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 STK Personenauto (Omschrijving: PL2000-2023286253-G2656342, voorzien van verborgen ruimte, grijs, merk: Renault, [chassisnummer] );
* 205210 EUR (Omschrijving: G2656385);
* 17310 EUR (Omschrijving: G2656409);
* 50 EUR (Omschrijving: G2656416);
-
gelast de teruggave aan [naam]van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten;
* 1 STK Factuur [omschrijving] , een Franse factuur met persoons- en bedrijfsgegevens);
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 juni 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.