In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van de verlengde invoer van 1402,8 gram cocaïne en het witwassen van € 222.570. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd in Middelburg, werd op 14 juni 2024 inhoudelijk gehoord. De officier van justitie, mr. I. Klein, stelde dat de verdachte wist van de verborgen ruimte in zijn auto, waarin zowel drugs als contant geld waren aangetroffen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige controle door de politie, maar de rechtbank oordeelde dat de controle en doorzoeking rechtmatig waren. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de omstandigheden rondom de aanhouding en doorzoeking zwaar wogen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de in beslag genomen auto en geldbedragen verbeurd. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.