ECLI:NL:RBZWB:2024:4490

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
10667049 CV EXPL 23-2081 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen en schadevergoeding in een civiele procedure

In deze civiele procedure vordert [eiser in conventie] B.V. betaling van onbetaalde facturen van [gedaagde in conventie], die zijn ontstaan uit een overeenkomst voor administratieve en loonadministratieve diensten. De gedaagde heeft een betalingsachterstand van € 3.968,80 en heeft verschillende facturen niet voldaan. De kantonrechter oordeelt dat het standpunt van de gedaagde, dat de werkzaamheden niet zijn verricht, onvoldoende onderbouwd is. De vordering in conventie wordt (deels) toegewezen, waarbij de kantonrechter de gedaagde veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 996,04, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten van € 149,41. De vordering in reconventie van [gedaagde in conventie] wordt afgewezen, omdat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op schadevergoeding. De proceskosten worden ook aan de gedaagde opgelegd, die in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 15 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10667049 CV EXPL 23-2081
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiser in conventie] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie/verweerder in reconventie] ,
vertegenwoordigd door [naam] ,
tegen
[gedaagde in conventie] ,
(mede) handelend onder de naam
[handelsnaam],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie/eiser in reconventie] ,
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 oktober 2023;
- de aantekeningen van de griffier van de op 26 maart 2024 gehouden mondelinge behandeling, inclusief de door mr. P.H. Pijpelink overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 augustus 2016 heeft [eiser in conventie] per e-mail aan [gedaagde in conventie] het aanbod gedaan om zijn algemene administratie te gaan verzorgen voor een pakketprijs van € 165,00 per maand. [gedaagde in conventie] heeft dit aanbod aanvaard.
2.2.
Op het moment dat [gedaagde in conventie] personeel in dienst kreeg, is [eiser in conventie] ook de loonadministratie voor [gedaagde in conventie] gaan verzorgen voor een bedrag van € 260,00 per kwartaal.
2.3.
Per e-mail van 7 april 2021 heeft [eiser in conventie] [gedaagde in conventie] gewezen op zijn betalingsachterstand en hem meegedeeld zijn dossier te sluiten tot er betalingen waren ontvangen.
2.4.
In de periode 28 oktober 2020 tot en met 18 oktober 2021 heeft [gedaagde in conventie] verschillende facturen onbetaald gelaten tot een bedrag van € 3.968,80.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde in conventie] te veroordelen om aan [eiser in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. een bedrag van € 5.240,12;
b. de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.968,80 vanaf 18 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
c. de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser in conventie] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in conventie] zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet is nagekomen.
3.3.
[gedaagde in conventie] voert verweer. [gedaagde in conventie] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] , althans het gevorderde bedrag te matigen met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[eiser in reconventie] vordert – samengevat – bij vonnis na wijziging van eis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder in reconventie] te veroordelen om aan [eiser in reconventie] te betalen een bedrag van € 2.964,50 aan schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. Kosten rechtens.
3.6.
[verweerder in reconventie] betwist een schadevergoeding te moeten betalen.
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie zullen
deze gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
[eiser in conventie] stelt dat zij werkzaamheden – zowel in het kader van de algemene administratie als de loonadministratie – voor [gedaagde in conventie] heeft verricht tot en met het derde kwartaal in 2021. Voor deze werkzaamheden heeft [eiser in conventie] facturen gestuurd. [gedaagde in conventie] voert aan dat hij deze facturen niet hoeft te betalen omdat [eiser in conventie] de in rekening gebrachte werkzaamheden niet heeft verricht.
4.3.
Vast staat dat [eiser in conventie] op 7 april 2021 een e-mail aan [gedaagde in conventie] heeft gestuurd waarin staat dat zij per die datum het dossier van [gedaagde in conventie] sluit totdat [eiser in conventie] betalingen van hem ontvangt. Uit de tekst van deze e-mail mocht [gedaagde in conventie] afleiden dat [eiser in conventie] vanaf dat moment geen werkzaamheden meer voor hem zou verrichten totdat de betalingsachterstand was ingelopen. Dit betekent dat de facturen van 21 juli 2021 en 18 oktober 2021 niet toewijsbaar zijn.
4.4.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte algemene administratiewerkzaamheden vóór 7 april 2021 oordeelt de kantonrechter als volgt. [eiser in conventie] heeft in de periode 1 december 2020 tot en met 7 april 2021 2 facturen (22 december 2020 en 1 april 2021) aan [gedaagde in conventie] gestuurd. Vast staat dat deze facturen door [gedaagde in conventie] zijn ontvangen. [gedaagde in conventie] betwist echter dat [eiser in conventie] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. Ter onderbouwing van zijn
standpunt voert [gedaagde in conventie] aan dat uit een e-mail van zijn nieuwe boekhouder van 29 augustus 2023 blijkt dat deze boekhouder onder meer de financiële administratie over de jaren 2019, 2020 en 2021 heeft verwerkt. Uit deze enkele mededeling kan niet de conclusie worden getrokken dat [eiser in conventie] in de periode 1 december 2020 tot en met 7 april 2021 geen werkzaamheden voor [gedaagde in conventie] heeft verricht. Verder heeft [gedaagde in conventie] ter zitting meegedeeld dat hij dacht dat er gedurende deze periode wel btw-aangiften door [eiser in conventie] zijn gedaan. Gelet op deze feiten had [gedaagde in conventie] zijn standpunt – dat [eiser in conventie] in deze periode geen werkzaamheden heeft verricht – nader moeten onderbouwen. Dit heeft [gedaagde in conventie] niet gedaan.
4.5.
De factuur van 22 december 2020 (periode 1 december 2020 tot 28 februari 2021) is toewijsbaar tot een bedrag van € 598,95 (incl. btw). Het bedrag van € 53,24 (incl. btw) op deze factuur voor dossierwerkzaamheden en het verzorgen van de btw-aangiften is niet toewijsbaar. Deze werkzaamheden werden al bij [gedaagde in conventie] in rekening gebracht via de pakketprijs en zijn op een latere nota gecrediteerd. Op de factuur van 1 april 2021 (periode 1 maart 2021 tot 31 mei 2021) is voor de algemene administratiewerkzaamheden een bedrag van € 246,24 (incl. btw) toewijsbaar. Een bedrag van € 199,65 (incl. btw), te weten € 495,00 (kwartaalbedrag)/3 = € 165,00 (maandbedrag) + € 34,65 (21% btw) voor de maand maart 2021 en een bedrag van € 46,59 (incl. btw), te weten 7/30 dagen x € 165,00 (maandbedrag) = € 38,50 + € 8,09 (21% btw) voor de periode 1 april 2021 tot en met 7 april 2021.
4.6.
Met betrekking tot de in rekening gebrachte kosten voor het bijhouden van de loonadministratie vóór 7 april 2021 oordeelt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat [gedaagde in conventie] vanaf eind 2020 geen loongegevens meer aan [eiser in conventie] heeft doorgegeven. Ter zitting heeft [eiser in conventie] erkend dat de kosten die in rekening zijn gebracht voor het bijhouden van de loonadministratie vanaf eind 2020 niet in verhouding stonden tot het werk dat is verricht. [gedaagde in conventie] heeft aangevoerd dat voor het elke maand indienen van een nihil loonaangifte geen kosten in rekening kunnen worden gebracht. [gedaagde in conventie] betwist hiermee niet dat [eiser in conventie] elke maand in het kader van de loonadministratie vanaf eind 2020 tot en met 7 april 2021 een beperkt aantal werkzaamheden heeft verricht. De kantonrechter oordeelt dat [eiser in conventie] voor deze werkzaamheden – gelet op de beperkte omvang daarvan – in redelijkheid een bedrag van € 20,00 (excl. btw) per maand bij [gedaagde in conventie] in rekening had mogen brengen. Dit betekent dat op de facturen van 28 oktober 2020, 17 februari 2021 en 1 april 2021 (periode 1 oktober 2020 tot en met 7 april 2021) een totaalbedrag van € 150,85 (incl. btw) voor de loonadministratie toewijsbaar is. Op de factuur van 28 oktober 2020 een bedrag van € 72,60 (incl. btw), te weten 3 maanden x € 20,00 = € 60,00 + € 12,60 (21% btw) voor de maanden oktober 2020 tot 31 december 2020. Op de factuur van 17 februari 2021 een bedrag van
€ 72,60, te weten 3 maanden x € 20,00 = € 60,00 + € 12,60 (21% btw) voor de maanden januari 2021 tot 31 maart 2021 en op de factuur van 1 april 2021 een bedrag van
€ 5,65, te weten 7/30 dagen x € 20,00 = € 4,67 + € 0,98 (21% btw) voor de periode 1 april 2021 tot en met 7 april 2021.
4.7.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie een bedrag van € 2.964,50 aan schadevergoeding omdat [verweerder in reconventie] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door de jaarrekening 2019 niet op te maken. [eiser in reconventie] heeft voor het uitvoeren van deze werkzaamheden een andere boekhouder moeten inschakelen waardoor hij schade heeft geleden. [verweerder in reconventie] voert aan dat zij de jaarrekening 2019 wel heeft opgesteld maar deze niet aan [eiser in reconventie] heeft verstrekt omdat zij eerst betaling wilde op haar openstaande facturen.
Dit beroep van [verweerder in reconventie] op opschorting slaagt. Uit de tekst van de hiervoor genoemde e-mail volgt duidelijk wat de reden van de opschorting is en dat [verweerder in reconventie] wil dat [eiser in reconventie] zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst nakomt. Daarnaast is in conventie vast komen te staan dat een bedrag op de openstaande facturen toewijsbaar is zodat [verweerder in reconventie] een opeisbare vordering op [eiser in reconventie] heeft. De vordering in reconventie wordt dan ook afgewezen. Gelet hierop kan een beroep van [eiser in reconventie] op verrekening evenmin slagen.
4.8.
[eiser in conventie] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiser in conventie] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom is afgewezen zal de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij de toewijsbare hoofdsom van € 996,04. Dit betekent dat aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 149,41 toewijsbaar is.
4.9.
De gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar nu vaststaat dat het om twee handelspartijen gaat en er niet tijdig door [gedaagde in conventie] is betaald. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen vanaf de vervaldata van de facturen.
4.10.
[gedaagde in conventie] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
270,00
(2,00 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
962,05
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.12.
[eiser in reconventie] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Omdat [verweerder in reconventie] ter zitting is vertegenwoordigd door [naam] , worden de reis-, verblijf- en verletkosten aan de kant van [verweerder in reconventie] ambtshalve vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 996,04, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 149,41 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van € 962,05, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde in conventie] , niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen van [eiser in reconventie] af;
5.8.
veroordeelt [eiser in reconventie] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser in reconventie] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.