ECLI:NL:RBZWB:2024:4497

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
22/1872
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen opgelegd, samen met een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had de aangifte niet tijdig ingediend, ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank behandelt de vraag of de verzuimboete terecht is opgelegd en of er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende voert aan dat zij door gezondheidsproblemen niet in staat was om tijdig aangifte te doen. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om het verzuim te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor matiging van de boete. Tevens constateert de rechtbank een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar oordeelt dat deze verdragsschending voldoende is gecompenseerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, waardoor de verzuimboete in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1872

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.101. Gelijktijdig heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de echtgenoot van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De hoogte van de aanslag is niet in geschil. De rechtbank beoordeelt uitsluitend of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is bij brief met dagtekening 28 februari 2020 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019.
3.1.
Bij brief met dagtekening 16 oktober 2020 is belanghebbende herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019.
3.2.
Bij brief met dagtekening 25 november 2020 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV over het jaar 2019. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte vóór 9 december 2020 moet zijn ontvangen door de inspecteur.
3.3.
Op 14 januari 2021 heeft de adviseur van belanghebbende de aangifte IB/PVV 2019 ingediend.

Overwegingen

Is de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte opgelegd?
4. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van € 5.514. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [2]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte over het jaar 2019. Vaststaat dat de aangifte niet tijdig is ingediend. Daarom is sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Is sprake van afwezigheid van alle schuld?
4.2.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). In dat geval dient het opleggen van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit te voorkomen. [3]
4.3.
Belanghebbende doet een beroep op avas. Daartoe voert zij aan dat zij tot april 2020 een burn-out heeft gehad en in 2019 langdurig ziek is geweest, waardoor zij niet in de gelegenheid is geweest om tijdig de aangifte te doen. Ook haar boekhouder was gedurende de aangifteperiode ziek. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij op 26 februari 2019 een afspraak had in verband met haar (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid bij de bedrijfsarts van haar werkgever. Daarnaast blijkt uit een ander door belanghebbende overgelegd document dat zij op 25 november 2019 is opgenomen in het ziekenhuis te Geldrop.
4.4.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende met een hoeveelheid aan gezondheidsproblemen te maken heeft gehad. De rechtbank stelt echter voorop dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende is om aan haar fiscale verplichtingen te voldoen. Dat belanghebbende in dit verband alles wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht heeft ondernomen, is niet gesteld of gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat belanghebbende ook niet heeft verzocht om uitstel voor het doen van aangifte. De omstandigheid dat de boekhouder van belanghebbende in diezelfde periode ook langdurig ziek is geweest doet daar niet aan af.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. De boete is dan terecht opgelegd.
Is de boete passend en geboden?
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat dit de eerste keer is dat zij de aangifte te laat heeft ingediend. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verhouding tussen de boete en het beboetbare feit niet passend is.
4.7.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de afgelopen jaren financiële tegenslagen heeft gehad. Een verzuimboete heeft echter tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. De inspecteur heeft de verzuimboete vastgesteld op € 385. De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van de boete, nu belanghebbende de boete al heeft voldaan en zij hiertoe kennelijk financieel in staat was. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
4.8.
Al hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Undue delay
4.9.
De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) twaalf maanden. Daarbij neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat 23 juli 2021 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is opgelegd, en zij uitspraak doet op 28 juni 2024. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd. [4]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde verzuimboete in stand blijft.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 28 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 9, derde lid, AWR.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
3.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
4.Hoge Raad 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:175.