ECLI:NL:RBZWB:2024:4497
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juni 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende over het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen opgelegd, samen met een verzuimboete van € 385. Belanghebbende had de aangifte niet tijdig ingediend, ondanks meerdere herinneringen en aanmaningen van de inspecteur. De rechtbank behandelt de vraag of de verzuimboete terecht is opgelegd en of er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende voert aan dat zij door gezondheidsproblemen niet in staat was om tijdig aangifte te doen. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende niet voldoende heeft aangetoond dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om het verzuim te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat er geen aanleiding is voor matiging van de boete. Tevens constateert de rechtbank een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar oordeelt dat deze verdragsschending voldoende is gecompenseerd. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, waardoor de verzuimboete in stand blijft.